Preek van de Week – Zondag 5 november ’23

Gedachtenisdienst na Allerzielen

Psalm 23
Openbaring 7, 9 – 17

I
Laat wat hier vandaag wordt aangeraakt en losgemaakt
alsjeblieft opgetild worden tot voor Gods aangezicht.
Voor minder doen we het hier niet.
Opgeborgen is gemis al zwaar genoeg.
Aangeraakt, losgemaakt, en er alleen mee gelaten worden,
is niet te doen.
De liefde zoekt haar weg zonder dat die ene die je niet kon missen
die liefde nog kan beantwoorden.
Laat de liefde een onverwachte bedding vinden,
vlakbij de bron van alle liefde.

II
Beide lezingen voeren ons naar het water.
Dat is niet toevallig.
De schrijver van het boekje Openbaring
kent de herder uit Psalm 23 ook.
Je hoort de balling Johannes zingen alsof hij niet gevangen zit:
‘De Heer is mijn herder!
‘k heb al wat mij lust;
Hij zal mij geleiden
naar grazige weiden.
Hij voert mij al zachtkens
aan wateren der rust.’
Zijn vrijheid kunnen ze hem ontnemen,
maar zijn verbeeldingskracht niet.
Johannes kijkt dwars door het dak van zijn cel
op het gevangeniseiland heen.
Zelfs de sterrenhemel wijkt voor zijn verbeeldingskracht.
Hij kijkt tot in de hemel.
De machtigen denken dat er geen andere hemel bestaat
dan hun eigen hemel.
Ze denken dat ze voorgoed weg zijn:
al die dwarsliggers waar ze korte metten mee maken.
Maar Johannes weet beter.
Daar zijn ze! Niet te tellen.
En niet alleen van ons soort mensen.
Nee, uit alle landen en volken, van elke stam en taal.
Ze staan voor de troon.
Niet de troon met het pluche.
Dit is de troon met in het midden het lam.
‘Hij zal hun herder zijn en hun de weg wijzen
naar de waterbronnen van het leven.’
En jullie dachten dat je ze voorgoed had klein gekregen?
Vergeet het maar:
‘God zal iedere traan uit hun ogen wegwissen!’

III
Ik wil u vragen vanmorgen heel dicht bij iedere traan van u te blijven.
Ik vraag u dat omdat de waterbronnen van het leven,
waarheen de herder ons brengt, ook onze tranen bevatten.
De waterbronnen van het leven zijn niet een verloren gegaan paradijs.
Ook niet een paradijs voor ooit eens daar.
‘Niet treuren,’ zeggen mensen die het goed met je voor hebben.
Maar voor wie jouw verdriet ook lang genoeg geduurd heeft.
‘Niet treuren: Zij heeft het goed nu.’
Of: ‘Hij heeft geen pijn meer.
Hij is bij God. Dat weet je toch?’

Vooral die laatste vraag maakt eenzaam.
‘Je weet het toch?’
Ja, je wist het.
Toen het leven nog in tact was, wist je het.
Natuurlijk twijfelde je wel eens. Wie niet?
Maar het was niet erg.
Nu is het wel erg.
Nu je die ene zo mist
en nu alles wat je ooit geloofde, je niet echt troosten kan.
En iedereen bedoelt het goed: ‘Je weet het toch?’
Je had het misschien zelf ook kunnen vragen,
als hij op jouw stoel had gezeten en jij op de zijne.
Maar zo is het niet.
Hier zit jij en je weet niet wat je overkomen is.
Alleen je tranen weten het.

De meest troostvolle momenten zijn niet die
waarin je het weer even zeker weet:
‘Ja, we zien elkaar terug bij God in de hemel!’
Daarin zit de troost niet.
De meest troostvolle momenten zijn die
waarin ze je ongevraagd helder voor ogen komt
terwijl je in je eentje bent,
en de tranen komen zonder dat het moet of eigenlijk niet mag.
Ze komen. Ze stromen. En het is goed.
Niemand in de buurt die er zenuwachtig van wordt en direct wil troosten.
Je weet maar een ding zeker:
‘Wat is de liefde groot. Net zo groot als het gemis.’
Dat zijn momenten waarin er zomaar een diepe rust in je kan dalen.
Dat gemis kun je uitleggen.
Maar die rust is onverklaarbaar.
‘Hij laat mij rusten in groene weiden en voert mij naar vredig water,’
zingt David.
Bij dat vredig water horen ook de tranen in je ogen.
Je gelooft met je tranen en niet met je zeker weten.
Niemand die ze af mag wissen omdat hij het niet kan aanzien.
Alleen God zelf mag ze afwissen.
‘En God zal iedere traan uit hun ogen afwissen,’
zegt Johannes in het donker van de gevangenis.

Bij het waxinelichtje dat je aansteekt bij zijn foto,
worden het gemis en de schreeuw van binnen een gebed.
Het gaat niet eens bewust.
Je rolt er zo maar in.
Alsof God zelf de weg naar jou gevonden heeft.
Niet dat dan het gemis weg is als sneeuw voor de zon.
Misschien is het er wel meer dan ooit.
Maar je kunt het zeggen zonder de paniek die je zonet nog voelde:
‘God, ik mis hem zo.’
En soms lijkt het dan net alsof die ander, die er niet meer is,
meedoet in het gebed.
Het zijn momenten die je niet vast kunt houden.
Soms zijn ze er. En dan altijd als nieuw.
Maar vaak ook niet.
Dan blijft het bij de tranen en bij het diep gevoeld gemis
als jij de slaap niet vatten kunt
en je besluit om eruit te gaan
om een wandeling te maken door de nacht
of om een kop thee te drinken in een donkere kamer.
Die heilige momenten, laat niemand daarvan zeggen
dat jij je het maar hebt verbeeld.
Want jij weet wel beter.
Die heilige momenten, laat niemand daarvan zeggen:
‘Zie je nou wel dat er een hemel is?’.
Want jij weet hoe anders die momenten zijn
dan alles wat een mens krampachtig zeker meent te weten.

IV
De tranen en de wateren van rust uit de psalm van David,
haal die niet uit elkaar.
Net zo min als het luide roepen
van die onafzienbare menigte in Openbaring
niet los staat van dat lam in het midden van de troon:
‘hij zal hun herder zijn en hun de weg wijzen
naar de waterbronnen van het leven.’
Ze horen bij elkaar, dat lam en die menigte.

‘De HEER is mijn herder’ is een psalm van David.
Als hij wordt achtervolgd en opgejaagd door eenheden van de koning.
Als hij zich met zijn kameraden openhaalt
op smalle paden tussen rotsen door.
Permanent op de hoede voor een hinderlaag.
Altijd in het nauw.
Hij gaat door een dal vol schaduw van dood.
Bij leven al.
Deze psalm is geen zekerheidje
voor wie troost zoeken voor de eindigheid van het leven.
De groene weiden en de wateren van rust zijn geen resort.
Deze psalm zoekt ons gemis.
Zij vindt ons in de noeste arbeid van het rouwen.
Daar wordt de psalm van David jouw psalm.
Niet pas in het vredig landschap van een zo gewenst hiernamaals.

Zoals een vreemde diepe rust
een mens kan overkomen bij een waxinelichtje
of tijdens de nachtelijke wandeling,
zo vertelt David in de psalm wat hij ervaart midden in de benauwenis.
Terwijl hij wordt achtervolgd door eenheden van de koning, zingt hij:
‘Mij achtervolgen slechts goedheid en vriendschap
al de dagen van mijn leven.’
Terwijl hij zijn kamp opslaat en op zijn hoede moet zijn, zingt hij:
‘in weiden vol groen vleit hij mij neer,
hij voert mij mee naar wateren van rust.’
De psalm getuigt van een nabijheid die nooit vanzelf zal spreken.
De psalm is niet het eigendom
van wie hun religieuze antenne nog niet hebben verloren.
De psalm is een geschenk aan mensen,
die geen andere keuze hebben dan door dat dal te gaan
vol schaduw van dood.
Ze is er voor jou als je rouwt.
Je moet er doorheen.
Zonder te weten wat er om de bocht te wachten ligt.
Je hebt geen keus.
Rouwen is hard werken.
Voor wie gelooft en voor wie niet gelooft.

V
Johannes ziet dat het lam in het midden van de troon hun herder zal zijn.
De paradox valt op: het lam zal hun herder zijn.
Hoe kan het lam in godsnaam onze herder zijn?
En het ziet er ook nog eens niet uit, weet u?
In het visioen van Johannes is het mes in hem gezet.
Het lam heeft een halswond alsof het is geslacht.
En hij moet onze herder zijn?
Wij willen een echte herder,
een godenzoon,
die ons met zekerheid naar de eeuwige schaapskooi leidt.
Een die ons eens laat rusten in groene weiden.
Een die ons eens voert naar vredig water.

Deze herder is te veel een van ons.
En dan niet van ons in ons zondagse pak,
maar van ons, als alles plakt van tranen en van zweet.
Als wij rouwen met de pijn in ons lijf.
Als de dood die liefste uit jou heeft gerukt.
Als jij worstelt met dat onomkeerbaar gat in jouw bestaan.
Daar lijkt hij op: op dat lam dat jij bent.
Moet hij de herder zijn die ons leidt?
Ja, hij is het geheim van die onverklaarbare rust
die in je daalt als jij het waxinelichtje aansteekt
en jouw paniek een gebed wordt
en jouw gemis een plek van nabijheid.
Niemand die tegen je zegt: ‘Je weet het toch?’
Want je weet niks.
Het overkomt je.

De psalm is van David, opgejaagd wild.
Openbaring is van die onafzienbare menigte voor de troon,
al die mensen die een geschiedenis lang over de kling worden gejaagd.
Openbaring is van radeloze mensen op de vlucht.
‘het lam in het midden van de troon zal hun herder zijn
en hun de weg wijzen naar de waterbronnen van het leven;
en God zal iedere traan uit hun ogen wegwissen!’
Openbaring wordt van ons zoals Psalm 23 van ons wordt
als alle zekerheden ons uit handen zijn gevallen
en wij aan alle lieve mensen om ons heen
niet meer kunnen uitleggen hoe kapot we zitten.

Dichter bij God kan een mens niet zijn,
hoe tegenstrijdig dat ook moge klinken.
Dichter bij God kan een mens niet zijn,
omdat in het gemis en in de pijn God de jouwe wil zijn.
Vandaar die wonderlijke rust die soms zo maar in een mens kan dalen.
God is dat lam geworden met de halswond in het midden van de troon.
In Hem leven wij.
In Hem sterven wij.
In Hem rusten wij.
Amen.

One thought to “Preek van de Week – Zondag 5 november ’23”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.