Preek van de Week – Zondag 30 oktober ’22

2 Koningen 5, 1 – 19a
Lucas 4, 14 – 30
I
Naäman is de bevelhebber van de Syrische strijdkrachten.
Als je het zo zegt, trek je het verhaal naar je toe.
Maar misschien vraagt de Bijbel daar ook wel om.
Aram toen en Syrië nu zijn het zelfde stukje aarde.
Nee, de koning van Aram is niet president Assad van Syrië.
Maar het verhaal houdt wel Assad tegen het licht.
Je denkt aan de steden Idlib en Aleppo,
aan de wreedheden die daar zijn begaan.
De naam Naäman komt van een Hebreeuws werkwoord
dat ‘aangenaam zijn’ betekent.
‘Aangenaam kennis met u te maken, generaal Naäman.’
Je hoort het je zeggen terwijl je weet van de oorlogsmisdaden
die hij heeft begaan.

Roepen dat God daar niets mee te maken heeft
is net iets te gemakkelijk.
Net als te snel zeggen dat Hij alles in zijn hand houdt.
Het gemak waarmee gelovigen God vrij pleiten
door te zeggen dat het toch echt wij mensen zijn
die zo gruwelijk tekeer gaan,
en tegelijk God in het zadel houden
en Hem allerlei moois toedichten,
dat schuurt.
In ieder geval heb je dan wat uit te leggen.
Hoe verhoudt die God zich tot de slachtoffers van de terreur?
Laat Hij zich in zijn heilig domein storen
door het kind uit Aleppo dat niet meer speelt
en dat je aankijkt met de blik van een honderdjarige?
Zo’n zin waarin over Naäman gezegd wordt
dat God de ENE door hem aan Aram vrijheid had gegeven,
stelt me niet gerust.
Vrijheid is een groot goed.
Maar over welke vrijheid hebben we het dan?
De vrijheid van Assad om zijn eigen volk te vernietigen?
De vrijheid van Poetin om Loegansk en Donetsk te annexeren?
De vrijheid van Naäman om kinderen te roven en tot slaaf te maken?
Of de vrijheid van God om ongekende wegen te gaan?
Hoe vaak waren goden en dictators niet twee handen op één buik?

Getuige de woorden van Remco Campert
in de bundel ‘Open ogen’ uit 2018:
Terwijl in Aleppo bommen
vrouwen doden, kinderen
en hulpverlenende mannen
terwijl stofwolken kelen smoren
huizen neerstorten op rebelse mensen
straaljagers gieren door de lucht
leeft de bedrijver van massamoord voort
Assad is zijn naam
hij spreekt netjes Engels
en knielt in de moskee voor Allah
heilig tot op het bot

II
Naäman was een man van aanzien.
Gedecoreerd met de hoogste Syrische onderscheidingen.
Kind aan huis aan het hof.
Er is één maar: Hij lijdt aan huidvraat.
Om te voorkomen dat we de doktersjas aantrekken,
spreekt de herziene NBV van ‘een huidziekte die onrein maakt.’
Om te benadrukken dat het meer iets is voor de priesters
dan voor de doktoren.
Het onderscheiden van rein en onrein was nodig
om de balans in de kosmos niet te verstoren
om zo grote rampen te voorkomen.
Het uit elkaar houden van rein en onrein
was een zaak van leven en dood.
En dus van de priesters.

Naäman is een risico voor de samenleving.
Ondanks zijn statuur.
Er mankeert hem iets.
Wat vreet er aan hem?
Zou het het niets ontziend geweld zijn –
de andere kant van de overwinningen die hij heeft behaald?
Je kunt het bedekken met een uniform en met decoraties,
maar je kunt het niet weg poetsen.
Als God de ENE hem de grote overwinning liet behalen,
zoals het verhaal vertelt,
dan zou je toch zeggen dat God aan zijn kant staat.
Maar zo eenvoudig ligt het dus niet.
Er hangt een schaduw over zijn successen, de schaduw van de dood.
Het hof van de koning is niet het voorportaal van de hemel.
Wat ze wel dachten in die tijd.
En misschien nu nog wel.
Want wie doet ze wat?

III
Niet in de troonzaal maar in de keuken
wordt de weg naar God gewezen.
Daar waar het buitgemaakte meisje als slavin dienst doet.
Ze is de zus van het jongetje
dat je tussen de puinhopen van de kapot geschoten stad aankijkt
met de ogen van een honderdjarige.
Ze zegt tegen haar meesteres:
‘Ach, kon mijn meester maar eens naar de profeet in Samaria gaan,
die zou hem wel genezen.’
Het doet in de verte denken
aan het verhaal van Mirjam, de zus van Mozes,
die op de uitkijk staat bij haar broertje,
verstopt in het arkje tussen het riet.
Op het juiste moment komt zij tevoorschijn
en spreekt zij de dochter van Farao aan:
‘Ik weet wel een voedster voor het kind te vinden.’
In beide verhalen opent zich een weg naar voren
dankzij een tot slaaf gemaakt meisje
dat haar meesteres durft aan te spreken.
En er wordt geluisterd.

Het duurt een tijd voor Naäman die weg herkennen kan
als bevrijdend en genezend.
De route naar Samaria, waar de profeet woont,
gaat voor Naäman langs de troonzaal van de koning in Damascus.
Hij luistert naar zijn meerdere,
terwijl in de keuken de meerdere luisterde naar de mindere.
Dan kom je ook wel in Samaria, maar anders.
De koning beveelt zijn generaal te gaan.
Naäman wordt op missie gestuurd met tien talent zilver,
zesduizend sjekel goud en tien stel kleren.
Vergelijk het voor het gemak maar met de jaaropbrengst
van het Russisch gas voor de oorlogskas van Poetin.
De koning van Israël aan het hof van Samaria kan het allemaal krijgen,
mits die Naäman van zijn huidaandoening en zijn onreinheid afhelpt.
Hilarisch, dat onderonsje tussen grote mannen!
De koning van Israël ziet de bui al hangen.
Hij heeft nog nooit iemand genezen.
Hij weet alleen van winnen en verliezen
en dat hij een strafexpeditie kan verwachten
van zijn collega uit Damascus
als Naäman onverrichter zake huiswaarts keert.
‘Ben ik soms God, dat ik kan beschikken over leven of dood?’
roept hij in paniek uit.
Dat wij koningen ons als goden gedragen,
wil toch nog niet zeggen dat wij het ook daadwerkelijk zijn?

De koning maakt zoveel theater dat het Elisa, de profeet, ter ore komt.
‘Laat die man bij mij komen,’ zegt hij,
‘dan zal hij merken dat er in Israël een profeet woont.’
O ja, een profeet..
En zo geschiedt alsnog wat met het dienstmeisje in de keuken begon.
‘Dan komt Naäman aan, met zijn paardenspul en zijn wagenpark,
en blijft stilstaan in het ingang van het huis van Elisa,’
vertaalt de Naardense Bijbel.
Prachtig!
Naäman gaat nog steeds de koninklijke weg.
Wat weet hij van de weg die in de keuken van zijn huis begon?

Zwaar gefrustreerd is hij als hij niet met alle egards behandeld wordt.
Elisa komt hem niet eens begroeten.
Die stuurt een bode op hem af.
Zo gaat dat op de weg van God, die in de diepte begint –
in dit geval bij een slaaf gemaakt meisje in de keuken.
Het is een weg die je niet kent,
een weg die al gaande gebaand wordt.
Een weg waarop bodes van God je begeleiden.
Anders zou je hopeloos verdwalen.
‘Baad u zevenmaal in de Jordaan,
dan zal uw huid weer gezond worden en zult u weer rein zijn,’
zegt de bode tegen Naäman.

IV
De Jordaan, God betere het!
Die modderstroom in de diepte.
Alsof we in Syrië geen mooiere rivieren hebben om in te baden.
Hij draait zich om.
Wegwezen hier!
Terug naar het centrum van de macht,
naar status en heldendaden en het verstoppen van je kwetsbaarheid.
Het zijn de bedienden die hem ervan weerhouden.
Zij helpen hem de weg te vinden die de bode hem had gewezen.
De bedienden.
Dat zijn de lotgenoten van het meisje in de keuken.
De diepte is hen niet vreemd.
Zij weten van roepen uit de diepte.
Zoals zijn vrouw luisterde naar het joodse meisje,
zo luistert Naäman nu naar zijn bedienden.
Zo opent zich voor hem een nieuwe weg.

Zevenmaal dompelt hij zich onder in de Jordaan.
Hij dompelt zich onder in een verhaal.
Het verhaal van de doortocht door het water
en de intocht van de bevrijde slaven in het Beloofde land.
Hij hoort bij de vreemdelingen van allerlei slag
die Israël vergezelden op de woestijnreis van veertig jaar.
Door diepten en woestijnen heen bleek er een weg te zijn,
onbegaanbaar voor paardenspul en wagens,
voor koningen en generaals.

Zevenmaal dompelt Naäman zich onder in de Jordaan.
‘Zeven maal om de aarde te gaan
als het zou moeten op handen en voeten’
dichtte Ida Gerhardt.
‘Zevenmaal over de zeeën te gaan
schraal in de kleren, wat zou het me deren.’
Zo vergaat het Naäman.
Zijn wonden komen aan het licht.
Hij hoeft zichzelf niet langer te verstoppen.
Hij maakt een nieuwe schepping door
en vindt zichzelf terug, gaaf als een kind.
De ballast van geweld en faam is van hem afgenomen.
De schaduwen van de dood wijken van hem.
Hij is niet langer onrein.
Van zoveel meer dan een huidkwaal is hij genezen.

V
Het is even wennen.
Je bent niet zomaar van je ingesleten gewoontes af.
Naäman wil Elisa fêteren.
Maar die piekert er niet over om wat dan ook maar aan te nemen.
‘Hé Dagobert Duck, we leven van de genade, weet je nog?
Kijk eens wie er voorop gaan bij het betreden van het Beloofde Land?
Zie je het jongetje van tussen de puinhopen van Aleppo?
Die met de blik van de honderdjarige?
Zie je hoe het meisje uit de keuken van jouw huis
de tranen uit zijn ogen wist?
Kijk, daar is ook je vrouw.
Ze laat zich door de dienstmeisjes de weg wijzen.
Waar was jij zonder hen geweest?
Kijk goed.
Wie weet ontdek je God die tussen mensen wonen wil.’

En wij?
Lieve mensen, wat zijn we gezegend
om zondag aan zondag ondergedompeld te worden
in Thora en Evangelie.
Hoe zouden we anders moeten ontdekken
dat de laatsten de eersten zijn
en dat wij in hun spoor op weg zijn naar de toekomst van God.
Er is zo veel dat deze toekomst tegenspreekt.
Niet in de laatste plaats wijzelf.
Gehecht aan onze verworvenheden.
Verstrikt in structuren.
We hopen dat de Eeuwige ons wil vergeven.

Iemand draait zich naar ons om, kijkt ons aan
en zegt als toen Elisa tegen Naäman:
‘Ga in vrede. Ga met God. En wees elkaar tot zegen’.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.