Preek van de week – Zondag 3 september ’23

I

Gemeente van Christus,

Als we kijken naar de teksten van vanochtend, dan hebben ze zo op het eerste gezicht misschien nogal iets overdonderends. Jezus neemt in ieder geval geen blad voor de mond. Het volk noemt hij ‘ongelovig en dwars’ en de discipelen wordt een gebrek aan geloof verweten. Paulus is in dit gedeelte uit de brief aan de gemeente in Rome misschien niet zozeer terechtwijzend, maar zijn oproep en aanwijzingen liegen er ook niet om. Hij roept de gelovigen op om zichzelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in Gods dienst te stellen. ‘t Is nogal wat.

Want waar de discipelen nog hebben geprobeerd een kwade geest uit te drijven, zouden wij ons daar waarschijnlijk niet eens aan wagen. En toch tonen zelfs zij gebrek aan geloof, wat zegt dat dan over ons? En zo’n levend, heilig en God welgevallig offer, wat moeten we ons daar überhaupt bij voorstellen? Misschien dat we op dit moment de liturgie liever subtiel dicht zouden willen doen, zodat we misschien nog kunnen doen alsof we deze teksten niet hebben gelezen.

En toch dat zou zonde zijn. Want waar de lezingen wel de indruk wekken het onmogelijke van ons te vragen, is dat hier juist niet de bedoeling van Jezus, noch van Paulus. In plaats daarvan proberen ze geloof of dat waar we als gelovigen toe worden geroepen worden, juist terug te brengen naar de kern van waar het om gaat: verbondenheid met God en onze naaste.

Laten we om dat te ontdekken, nog eens opnieuw naar beide teksten kijken.

II

Allereerst het verhaal van de maanzieke jongen. Het is niet precies bekent wat er met hem aan de hand was. Vandaag de dag wordt het soms geïnterpreteerd als epilepsie of een vergelijkbare ziekte met aanvallen waarbij hij de controle verloor. Toch dekt dat het ook niet helemaal, want even later spreekt Matteüs ook over een demon die uitgedreven moet worden. Het is een manier waarop Matteüs de kwaadaardigheid van de oorzaak of de gevolgen van deze ziekte beschrijft. Niet voor niets horen we de vader zeggen: ‘heb medelijden met mijn zoon, want hij is maanziek en lijdt daar erg onder’.

En toch ligt de focus vandaag niet op de jongen, zijn ziekte of de oorzaak daarvan. De focus ligt op de menigte om hem heen en de discipelen die niet in staat zijn er iets aan te doen. Voor ons misschien niet direct verassend, maar voor de lezers van het Matteüs evangelie wel. Nog maar een paar hoofdstukken eerder waren de discipelen er namelijk op uitgestuurd om precies dat te doen wat ze hier niet lukt: ‘om zieken te genezen en demonen uit te drijven’. En hoewel Matteüs niet precies beschrijft hoe ze dat verging, lezen we in het evangelie van Markus: ‘en ze dreven veel demonen uit en zalfden veel zieken met olie en genazen hen’.

Waarom gebeurt hier niet wat toen wel gebeurde? Was het vertrouwen van de discipelen misschien gaan wankelen door heftigheid van de problematiek, door de twijfelende menigte, door twijfel aan zichzelf of door de afwezigheid van Jezus of van Petrus, Jacobus en Johannes? Of dachten ze misschien juist dat ze de kracht hiervoor wel in zichzelf hadden en dat ze het wel konden doen zonder God te veel te moeten storen?

Het zou zomaar een combinatie hiervan kunnen zijn. Het lijkt erop dat de discipelen zich vooral hebben gefocust op het hoe en wat van de genezing, in plaats van het wie (genezing van wie en door wie?). Ze vragen waarom het hun nú niet is gelukt. Alsof ze willen weten wat ze de volgende keer kunnen aanpassen zodat het dan wel gaat. Wat kunnen ze beter doen? Wat hebben ze fout gedaan? Alsof het een skill is die je onder de knie kunt krijgen.

Maar dan begint Jezus over hun geloof óf gebrek aan geloof. Heeft hij hier kritiek op de grootte of hoeveelheid van hun geloof?  Nee, dat juist bewust niet. Want direct daarna horen we dat zelfs het geloof van een mosterdzaadje voldoende is. Nee, het gaat Jezus veelmeer om het object van hun geloof, om hun oriëntatie en motivatie. Het lijkt erop alsof geloof voor de discipelen hier iets was geworden van begrip en instemming; een soort skill die je onder die knie moet krijgen. Maar Jezus laat ze zien dat dat niet is waar geloof om gaat. Geloof heeft niet te maken met alles precies begrijpen of beamen, maar met vertrouwen. Vertrouwen in hem.

Ja, geloof heeft alles te maken met onze verbondenheid met God. Dat is geloof dat bergen verzet, omdat het een geloof is wat ons niet alleen verbind met God, maar daardoor ook met onze naaste. Het is geloof dat ons opent voor Gods leve gevende aanwezigheid; voor Gods licht dat doorbreekt. Geloof dat voorkomt dat we worden overweldigd door twijfel aan onszelf of anderen, door de aanwezigheid van het kwaad, het donker of demonen. Groeiend in verbondenheid met God, groeien we in verbondenheid met de mensen om ons heen. Want wanneer ons vertrouwen in Hem groeit en we zijn aanwezigheid en werking in onszelf beginnen te herkennen, dan gaan we zijn aanwezigheid en werking ook in anderen herkennen. Of zoals Henri Nouwen het ergens prachtig verwoord: ‘Als we alleen maar duivels in ons eigen binnenste zien, kunnen we in anderen ook alleen maar duivels zien, maar als we God in ons binnenste zien, kunnen we God ook in anderen zien. (…) Intimiteit met God en solidariteit met alle mensen vormen zo twee aspecten van ons dagelijks leven die nooit van elkaar gescheiden kunnen worden’. 

III

Wat we hier in dit verhaal uit het evangelie van Matteüs beginnen te ontdekken wordt eigenlijk nog verder uitgewerkt en verdiept in het gedeelte uit de brief aan de Romeinen. Paulus roept zijn lezers daar op om zich als levend, heilig en God welgevallig offer in Gods dienst te stellen. Ons zegt dat woord ‘offer’ misschien niet meer zoveel, maar voor de lezers toen riep het direct associaties op met de offerdienst in de tempel in Jeruzalem of in één van de tempels voor andere goden om hen heen.

Maar Paulus trekt als het ware deze cultische taal uit haar specifieke en uitzonderlijke context naar het alledaagse. Zijn oproep is niet alleen bedoeld voor heilige mensen of heilige plekken en momenten, maar voor iedereen, op zijn of haar plek. Je zou kunnen zeggen dat Paulus het heiligdom seculariseert door de dagelijkse gang van zaken te heiligen.

Een ‘levend, heilig en God welgevallig offer’ dat verwijst dus naar ons hele dagelijkse leven voor God. Eugene Peterson vertaalt het als volgt in ‘The Message’: “Dit is wat ik wil dat jullie doen, met Gods hulp: neem je gewone alledaagse leven – je slapen, eten, werken en ontspannen – en leg het aan Gods voeten neer als een offer. Het beste wat je voor hem kunt doen, is dat omarmen wat hij voor jou heeft”

Zowel in Paulus’ tijd als in onze tijd is er nogal wat waar we ons aan toe kunnen wijden of voor op kunnen offeren. Maar de vraag is of we ons daar ook altijd van bewust zijn of dat misschien soms meer aan ons gebeurt? Zijn we ons bewust van al die stemmen om ons heen en in de maatschappij, die ons proberen te vertellen wat we nodig hebben of waar we niet zonder zouden kunnen? Die ons het zogenaamde goede leven voorhouden en de weg om daar te komen, soms koste wat het kost. Of worden we er misschien onbewust door geleefd?

Nou, die luxe geeft Paulus ons vanochtend niet. Hij zet ons als het ware een spiegel voor die ons dwingt hier bij stil te staan en ons af te vragen waar onze loyaliteit ligt; waar we ons aan toewijden of voor opofferen. Hij zegt, opnieuw volgens de vertaling van The Message, “Pas je nooit zo aan aan de cultuur dat je er niet meer over hoeft na te denken of je erbij past, maar richt in plaats daarvan je aandacht op God. Dan verander je van binnenuit”

We worden hier opgeroepen om te leven naar hoe God ons heeft bedoeld: in verbinding met hem en met alles wat leeft. We worden geroepen zó te leven alsof Gods toekomst al werkelijkheid is. Ook wanneer dat schuurt met de huidige werkelijkheid of verwachtingen van onze tijd. En dat geldt niet alleen voor ons hoofd of ons hart, maar voor heel ons zijn, inclusief ons lichaam. Onze gaven, onze kennis én onze lichamen zijn niet slechts van ons alleen (noch van anderen). Om maar te gebruiken zoals we goeddunken; om te verwennen, te verzwelgen, te misbruiken, te verwaarlozen, te overwerken of te vernietigen. Nee, ze zijn deel van Gods hele schepping; we ontvangen het uit zijn hand. Ons toevertrouwd om daarmee tot dienst en zegen te zijn.  

Ja, als mens leven we ten diepste in verbondenheid met onze Schepper en medeschepselen. Paulus gebruikt hiervoor dat prachtige beeld van het éne lichaam van Christus wat we samen vormen. Verschillende delen, maar samen één. Allemaal uniek en allemaal onmisbaar. Als lichaamsdelen ontlenen we onze betekenis aan dat ene lichaam, daar vinden we onze bestemming en roeping. Ja, we leven in wederzijdse afhankelijkheid en verantwoordelijkheid, innig verbonden in Christus.

IV

Dat is volgens mij zowel bemoedigend als ook nederig makend. Want allereerst betekent het dat we niet alles van onszelf mogen of kunnen verwachten: van onze kennis, onze kracht of ons doorzettingsvermogen. En ook niet van de zogenaamde zekerheden die de cultuur of maatschappij ons soms zeggen te kunnen bieden, want an sich is dat maar wat kwetsbaar. Als we niet in verbinding staan kunnen we uiteindelijk maar weinig betekenen en als we alles van onszelf verwachten of verlangen vergeten we wie de dank toe komt.

Maar tegelijk laten de teksten van vanochtend ons ook zien dat we in God meer van onszelf of anderen mogen verwachten dan we misschien voor mogelijk houden. Op onze eigen plek, met onze eigen gaven, onze geest en ons eigen lichaam, zijn we allemaal van waarde en onmisbaar. En dus is er ook geen reden om ons jaloers dan wel trots met andere te vergelijken of te proberen iets te zijn wat we niet zijn. Net zoals we niet moeten denken dat we wel zonder de rest kunnen, moeten we niet denken dat de rest wel zonder ons kan. Jij hebt de ander nodig en de ander heeft jou nodig.

Dat geldt voor heel ons leven, maar in het bijzonder ook voor ons als gemeenschap hier bijeen. Geloven doen we samen. Op momenten dat je het geloof niet voelt of ervaart, kan het geloof van een ander je een tijdje verder dragen. Als je klem raakt of geen weg vooruit ziet, kan de aanwezigheid, de hulp of het advies van een ander of een gemeenschap je soms net weer het beetje perspectief geven om door te zetten. En jouw zwakte is misschien de ander zijn kracht.

Zo worden we ieder op onze eigen plek geroepen om dáár met overgave en liefde aanwezig te zijn. Paulus illustreert dat aan het eind van onze lezing met een aantal voorbeelden, vrij vertaald staat er: Als je preekt, preek dan slechts Gods boodschap en niets anders; als je helpt, help dan gewoon en probeer niet iemand anders leven te leiden; als je onderwijs geeft, blijf dan bij de les; als je behulpzaam bemoedigt, wordt dan niet bazig; als je leiding mag geven, manipuleer dan niet; als het jouw roeping is mensen in nood te helpen, houd je ogen en oren open en wees bereid te helpen; als je werkt met minderbedeelden of mensen anders dan jij, stoor je niet aan hen en raak niet ontmoedigd. Blijf vriendelijk.

In de gezamenlijkheid en verbonden in Christus, is het kleine en gewone groter dan we voor mogelijk kunnen houden; groot genoeg om bergen mee te verzetten.

Of zoals Moeder Theresa het prachtig verwoord: “We kunnen niet allemaal grootse en opvallende dingen te doen, maar we kunnen gewone kleine dingen met grote liefde doen”

Amen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.