Preek van de Week – Zondag 10 september ’23

Deuteronomium 26, 17 – 19
Romeinen 12, 9 – 16
Matteüs 18, 10 – 20
I
“Laat je dan vinden als ik je roep,” mompelde David.
“Als ik je toch roep, laat dan eens wat van je horen.”
“Benjamin,” schreeuwde hij, “Benjamin, stom beest!”
David was een van zijn schapen kwijt..
Zo begint de jeugdroman ‘David’ van Karel Eykman uit 1986.

Een mooie inleiding ook op de vraag
waar wij binnen de gemeente van Christus op aanspreekbaar zijn.
“Benjamin, stom beest!”
Mag iemand jou nog de wacht aanzeggen?
En hoe zorg je er dan samen voor
dat de communicatielijnen open blijven?
Je woede uiten is niet zo moeilijk meer.
Daar heb je geen gemeente van Christus voor nodig.
Dat leert de wereld je maar al te goed.
‘Stom beest’ genoemd worden, verbleekt
bij wat je over je heen kunt krijgen in het maatschappelijk debat
of wat daarvoor door moet gaan.
Maar dan door de ander gezocht worden
zonder dat die je de verschrikkelijkste dingen toewenst,
dat is een ander verhaal.

Laat dat nou het verhaal van de gemeente van Christus zijn.
“Als ik je toch roep, laat dan eens wat van je horen.”
Wat de gemeente van Christus onderscheidt van de wereld,
is niet dat je de ander geen ‘stom beest’ mag noemen.
Alsof het fatsoen de kerk van de wereld onderscheidt.
U weet wel beter.
Ik hoef u de voorbeelden niet te noemen
van machtsmisbruik en uitsluiting binnen de kerk –
over onfatsoen gesproken.
En het zal u weinig moeite kosten
voorbeeldig fatsoen ook buiten de kerk aan te wijzen.
Tenminste, dat mag ik hopen voor u.
Wat eigen is aan de gemeente van Christus
zijn niet de regels van het fatsoen,
maar dat je de ander blijft zoeken,
ook al vind je die ander ongelooflijk stom.

II
Dat gaat niet vanzelf.
Zoveel mensenkennis heeft het evangelie ook wel.
Daarom geeft het ook spelregels.
Er wordt een procedure aangereikt
om iemand uit de kring van gelovigen terug te winnen
van de kwade weg die zij of hij is ingeslagen.
Dat begint met een gesprek onder vier ogen.
Het spreekt allesbehalve vanzelf
dat iemand, die het gevoel heeft dat haar onrecht is aangedaan,
het aandurft om onder vier ogen te spreken
met degene die het heeft veroorzaakt.
Als er sprake is van machtsverschil en intrinsieke ongelijkheid,
kijk je wel lekker uit.
De spelregels zijn er om jezelf en de ander eraan te herinneren
dat er in de gemeente van Christus ‘geen Joden of Grieken meer zijn,
slaven of vrijen, mannen of vrouwen’ (Gal. 5, 28).
Het is een gelijk speelveld.
Dat hóórt het niet alleen te zijn. Dat ís het.

En omdat de gemeente het speelveld is,
is de tweede stap dat er één of twee bij gehaald worden,
mocht het niet lukken om onder vier ogen
te luisteren, woorden te vinden en gehoord te worden.
Dat is geen zwaktebod.
Het refereert aan het gebod uit de Thora
dat er twee getuigen nodig zijn om een getuigenis geldig te verklaren.
En tegelijk bevestigen deze extra oren en ogen
het belang om die ander niet definitief kwijt te raken.
In de wat uitgebreidere versie van het verhaal,
dat van de evangelist Lucas,
tilt de herder het afgedwaalde schaap op de schouders,
brengt die het mee naar huis
en roept daar de buren en vrienden bijeen om feest te vieren.
‘Deel in mijn vreugde!’
Dat stomme beest is het waard!
Zeg nou zelf, wie wil niet dat stomme beest zijn?

Als Jezus zegt:
‘Waar twee of drie in mijn naam samen zijn, ben ik in hun midden’,
dan gaat het over dit ernstig spel van luisteren,
van woorden proberen te vinden en gehoord worden.
En als het lukt, dan is híj de herder
die het afgedwaalde schaap hoog houdt
en die wil dat ieder deelt in zijn vreugde.
Twee of drie in mijn naam is dus niet een troostwoord
voor de wijkgemeente die blijft doen wat ze altijd al gedaan heeft
en de ogen sluit voor het feit dat ze door een minimum is heen gezakt.
Alsof het niet uitmaakt dat niemand zich meer
door haar aangesproken weet.

Als het met één of twee erbij in Christus’ naam nog niet lukt
om te luisteren, om woorden te vinden en gehoord te worden,
leg het dan voor aan de gemeente, zegt het evangelie.
Weigert degene die de weg kwijt is
en de ander onrecht heeft aangedaan
dan nog om te luisteren,
‘behandel hem dan als een heiden of een tollenaar’ zegt het evangelie.
Wat overigens iets anders is dan:
‘Duw hem maar over het randje!’, ‘Sabel hem maar neer!’
Want we weten hoe Jezus zich verhield tot heidenen en tollenaars.
Toch?

Alles in de spelregels is erop gericht het verlorene te vinden,
maar de volgorde moet wel in de gaten gehouden worden.
Het begint bij één op één, bij ‘Benjamin, stom beest!
Laat je dan vinden als ik je roep!’
Ronduit prachtig is de Talmoedische wijsheid, die vrij vertaald luidt:
‘Wie en public een ander te kakken zet
zal uitgesloten worden van de toekomende wereld’ (b. Sanh. 107a).

III
Speelveld en spelregels, dat klinkt beter dan kerkelijke tucht.
De oude drietrapsraket van persoonlijke vermaning
via zo nodig iemand weren van het avondmaal,
tot uiteindelijk de afsnijding van de gemeente,
staat sommige ouderen onder ons misschien nog helder voor de geest.
Ze was gebouwd op de lezing van vanmorgen.
En hoewel drietrapsraket overdrachtelijk was bedoeld,
was het effect niet zelden die van een raketinslag.
Hoeveel schade is er niet door aangericht?
Weinigen zullen er goede herinneringen aan hebben overgehouden.

‘Alles wat jullie op aarde bindend verklaren
zal ook in de hemel bindend zijn,
en alles wat jullie op aarde ontbinden
zal ook in de hemel ontbonden zijn’ zegt Jezus.
Toe maar.
Wordt ons ook nog de sleutelmacht over de hemel gegeven.
Voer de druk maar op.
Die pet van Petrus past ons niet.
Of in ieder geval niet meer.
Maar de breed gedeelde vreugde
over de teloorgang van de kerkelijke tucht,
laat nog steeds de vraag open staan:
Zijn we nog ergens op aanspreekbaar?
Onze bewegingsruimte is onbeperkt.
Er zijn talloze mogelijkheden om het een deur verder te zoeken,
als het ons op de huidige plek onvoldoende bevalt.
We zijn mondige mensen. God zij geloofd!
Maar mondigheid impliceert al lang niet meer
dat we ook aanspreekbaar zijn.
We zijn gepokt en gemazeld in het zenden van boodschappen.
Maar hebben wij zelf nog ergens boodschap aan?

Als Jezus spreekt over binden en ontbinden, waar heeft hij het dan over?
Nou, in ieder geval niet over de doorzettingsmacht
van de mannenbroeders van gisteren.
Laten we beginnen bij het ontbinden.
Want als je binden en ontbinden naast elkaar plaatst,
dan gaat het ontbinden voorop.
Daar is heel het geloof van de gemeente van Israël uit geboren.
Ontbinden refereert één op één
aan de wonderlijke bevrijding uit de slavernij,
aan Keti Koti – gebroken ketenen.
En om dat wonder blijvend te kunnen vieren
en het leven daarnaar in te richten,
ontving Israël de Thora.
‘Bind de geboden als een teken om uw arm
en draag ze als een band om uw voorhoofd’ (Deut. 6, 8)
staat in het hart van de Thora geschreven.
Het binden staat ten dienste van het ontbinden.

Zo wordt de vraag die wij onszelf vanmorgen stellen,
of wij nog ergens op aanspreekbaar zijn,
verder toegespitst.
Zijn wij in navolging van Israël
aanspreekbaar op het verhaal van bevrijding?
Willen we erin wonen?
Willen we eruit leven?
En nou niet te gauw ‘ja’ zeggen.
Alsof de vrijheid om te geloven wat we willen,
om onze eigen keuzen te maken,
om ons eigen pad uit te stippelen,
om rijkdom als recht te zien,
één op één samenvalt met het Bijbelse verhaal van bevrijding
en Gods belofte van het land
waarin voor ieder mens een plek is aan de tafel.

IV
Misschien weten we niet meer zo goed
of we aanspreekbaar zijn op dat verhaal.
Iedereen die nog wat wil met de kerk
zoekt tegenwoordig haar eigen plekje uit.
Dat geldt ook voor de meesten van ons.
We lijken steeds meer op elkaar.
Wie een warme hechte gemeenschap zoekt
boven een beweeglijk samenzijn van almaar wisselende gezichten,
wie niet van orgelmuziek houdt,
en ervan houdt om uit je dak te gaan,
wie meer troost wil dan de dominees hier geven,
die zoekt het een kerkdeur verderop. En andersom.
Echt schuren doet het daarom zelden.
En de tucht is hier allang begraven.

Maar weet u: wij zijn gezegend met een kerkgebouw
dat ook door anderen wordt gebruikt.
Het is me in de afgelopen vijftien jaar meer dan eens overkomen
dat ik me hier op een doordeweekse dag
wist aangesproken op het verhaal van bevrijding
dat ons op zondag samen brengt.
Een voorbeeld:
Op donderdag 17 augustus werd hier Tula herdacht.
Tula is de Curaçaose vrijheidsstrijder die in 1795 is opgestaan
tegen de ontmenselijking van slaafgemaakten
en die zijn verzet tegen het instituut van de slavernij
moest bekopen met de marteldood.

Een deelnemer aan de Tula herdenking vroeg zich in gemoede af:
‘Wat moet dat in de kerk?’
De zelfde kerk die de slavernij legitimeerde
met haar godsdienst en haar dagelijkse praktijk.
De jonge vrouw die de herdenking mee had georganiseerd antwoordde:
‘Een rebellengroep roept het liefst de overwinning uit
in het parlement van de onderdrukker
vanwege de symboliek van de plek.
Zoiets doen wij nu ook door Tula te eren
en de bevrijding te vieren in deze kerk.’

Op dat moment wist ik mij aangesproken.
En tegelijk opgetild op de schouders van mijn Heer en Heiland.
Het van Gods verhaal afgedwaalde schaap, dat niet hoefde te roepen
dat dit wel heel ongenuanceerde kritiek op de kerk was.
‘Benjamin, stom beest!’
Die middag kwam de kerk thuis bij haar kern.
Zeker ook toen aan het eind van de bijeenkomst
uit de mond van de Antilliaanse zanger Glenn Gressmann
‘Redemption song’ van Bob Marley klonk:
‘Won’t you help to sing these songs of freedom?
‘Cause all I ever had, redemption song.’

Laten we zuinig zijn op deze kerkplek
die ons als gemeente open houdt naar de stad.
Laten we zuinig zijn op de ontmoetingen met Stadjers
die ons hier bevragen op het verhaal dat wij verkondigen.
De kerkelijke tucht mag dan zijn begraven,
maar mede dankzij deze plek
blijven wij aanspreekbaar op de boodschap van het evangelie
en doet de Geest ons Gods genade ervaren.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.