Preek van de Week – Zondag 27 november ’22

2 Samuël 11, 1(14) – 27
Matteüs 21, 1 – 9
I
In de Adventstijd, die vandaag begint,
worden vier voormoeders van Jezus uitgelicht.
Elke zondag een.
Dit keer in de omgekeerde volgorde.
Want negen jaar geleden stonden ze ook in de schijnwerpers:
de vier voormoeders die de evangelist Matteüs noemt
in de stamboom van Jezus.
Vier vrouwen in een lange lijst van mannen.
En dan ook nog eens in de kantlijn.
Zo niet van deze tijd.
‘Abraham verwekte Isaak, Isaak verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda’
Alsof er geen Sara, geen Rebekka, geen Lea, geen Rachel
aan te pas was gekomen.
Alsof er iets van kinderen worden kan zonder de moeders.
Maar ja, in dit evangelie gaat de stamboom van vader op zoon.
Zoals het hoort volgens het erfrecht van die dagen.

Een paar keer wordt de kadans van vader op zoon even verstoord
als de naam van een vrouw ruimte opeist in de stamboom.
‘Juda verwekte Peres en Zerach uit Tamar’
Van de vier vrouwen klinkt haar naam als eerste – Tamar!
Daarna herstelt de kadans zich.
Tot die opnieuw verstoord wordt, nog intenser,
richting het voorlopig hoogtepunt – de geboorte van David.
‘Salmon verwekte Boaz uit Rachab,
Boaz verwekte Obed uit Ruth,
Obed verwekte Isaï,
Isaï verwekte David.
‘de koning’ voegt Matteüs er aan toe.
En dan: ‘David verwekte Salomo uit die van Uria’

Met haar beginnen we.
Er is deze keer gekozen voor de omgekeerde volgorde.
De laatste wordt de eerste.
Je kunt het vanzelfsprekende niet genoeg uitdagen.
Dat doet Matteüs zelf ook.
Zijn stamboom is een verhaal op zich.
Bezien door de bril van iemand
die zijn eigen stamboom grondig heeft uitgeplozen,
levert hij broddelwerk.
Er klopt geen hout van.
Maar daar maalt Matteüs niet om.
Hij is geen beëdigd notaris.
Hij is geroepen een verhaal te vertellen.
Het verhaal waarin jij en ik en heel de wereld mogen wonen –
het verhaal van Jezus Christus, zoon van David.

Er is geen bloedlijn die Jezus aan David, de koning, linkt.
Maar er is een spoor van hopen tegen beter weten in,
van visioenen van vrede in tijden van oorlog en onderdrukking.
Een spoor waarin kwetsbaarheid niet het eind van alles is maar het begin.
Een spoor dat David en Jezus verbindt.

Jezus, de zoon van David, zal de vredevorst zijn
die David beloofde te zijn,
maar steeds opnieuw niet werd.
Door eigen falen.
Door te hoog te grijpen.
Tot zijn eigen schande en verdriet.
Maar misschien wel juist daarom bleef het visioen levend
van een koningshuis dat geen einde kent –
het koningshuis van David.
Het geloof dat het anders kan.
Ja, dat het anders zijn zal.

Drie keer veertien geslachten telt de stamboom bij Matteüs.
Dat is niet voor niks.
Veertien is de getalswaarde van de naam David.
Elke Hebreeuwse letter is gekoppeld aan een getal.
D – W – D, 4 – 6 – 4. Dawied. Dat maakt veertien.
Veertien geslachten tot David, de koning.
Veertien geslachten tot aan de ballingschap in Babel.
Veertien geslachten vanaf de ballingschap
tot aan de geboorte van Jezus, zoon van David.
‘Een spoor van licht dat als een handschrift staat
tegen de zwartste hemel aangeschreven,’ zingt een geliefd kerklied.
En zo is het ook hier.

II
Het is een spoor van opgaan, blinken en verzinken.
En van opstaan uit de dood.
In de stamboom van Jezus markeert het verhaal van vandaag
het kantelpunt van blinken naar verzinken
Van het koningschap van David gaat het bergafwaarts
richting de Babylonische ballingschap.
En de eerste over wie die schaduw valt is Batseba.
In de stamboom van Jezus raakt zij zelfs haar naam kwijt.
Matteüs noemt haar ‘die van Uria’.

Feitelijk klopt ook dat niet.
Als David Salomo verwekt –
om maar even bij de taal en het ritme van de stamboom te blijven –
is Batseba niet langer ‘die van Uria’.
Na de rouwtijd om de dood van Uria,
nam David haar bij zich aan het hof,
zo hebben we gelezen.
Batseba werd zijn vrouw.
Als David Salomo verwekt,
ligt het pijnlijke verhaal van vanmorgen al achter ons.
Het kind dat geboren wordt
na de verkrachting van Batseba door David
is gestorven.
Beide zijn door een diep dal gegaan.
Aan het eind van het volgende hoofdstuk lezen we
dat David zijn vrouw Batseba troostte.
‘Hij sliep met haar en ze kreeg een zoon, die hij Salomo noemde.’
En dan staat er: ‘De HEER had het kind lief.’

Wat is waarheid?
Waarom noemt Matteüs haar niet gewoon bij de naam,
zoals hij dat ook doet bij Tamar, bij Rachab en bij Ruth?
Waarom blijft hij Batseba achtervolgen met die geschiedenis
waarvan zij zelf ook slachtoffer is?
Hoe raap jij jezelf ooit weer bij elkaar
als ze je blijven noemen: ‘die van Uria’?

Ik teken protest aan.
Pin haar niet vast.
Laat haar naam voluit klinken.
Ze heeft er recht op.
En ze heeft het nodig om niet definitief te verdwijnen
in de muil van het trauma.
Ze is meer dan wat haar is aangedaan.
En tegelijk voel ik me ongemakkelijk bij mijn eigen protest.
Alsof ik mijzelf vrij wil pleiten
van al die vormen van machtsmisbruik
in het verhaal van vanmorgen.
Wie in dit verhaal duikt, raakt erin verstrikt.
Je probeert je eruit te redden
door van Uria een held te maken
en van Batseba het ultieme slachtoffer.
Van opperbevelhebber Joab een berekenende medeplichtige.
En van David? Praat me niet van David!
Maar ondertussen gluur je met hem mee
vanaf het dak van je verworvenheden
tot in de mikwe, het rituele bad
waarin Batseba zich na haar maandelijkse periode onderdompelt.
Het einde van de voorgeschreven periode van seksuele onthouding.

Nietsvermoedend.
Nietsvermoedend?
Kom nou!
Ik hoor mannen zeggen
wat ik op een onbewaakt moment ook graag wil denken.
‘Daar is het dak van het paleis en hier beneden is je bad.
En jij hebt geen idee, mooie vrouw dat je er bent?
Zoek je zelf de grens niet op?’
En ik hoor het vrouwen zich afvragen
die niet willen leven met het etiket van het domme blondje
en die machtsverschillen aan de kaak stellen
en zich er op die manier aan proberen te ontworstelen:
‘Batseba is meer dan slachtoffer alleen!’

III
Je wilt het graag geloven om er van af te zijn.
Wat blijft er van een mens over als ze louter en alleen slachtoffer is?
Hoe vaak zoeken mensen niet naar een stukje eigen schuld
om vast te kunnen pakken wat hen is aangedaan?
Om niet helemaal jezelf kwijt te raken.
Had ik maar niet dit gedaan.. Had ik maar dat gedaan..
Dan was het misschien nooit gebeurd.
‘die van Uria’ heet ze in de stamboom van Jezus.
Wat blijft er van Batseba over
als ze niet een stukje eigen schuld
als scherf weet op te rapen?
‘Mijn God, mijn God, waarom heb je me verlaten?’
roept het verre kind van haar vanaf het kruis.
Batseba had het zelf kunnen zijn.
Wie weet riep zij het zelfde in een van die nachten
die maar duren en geen uitgang hebben.

‘Mijn God, mijn God..’
Ja, waar was jij?
Je stortte je op David.
Nee, mij verweet je niks.
Maar ik was nergens.
En daar was jij niet.
Lieve mensen, het is erger dan dat.
Midden in het volgende hoofdstuk staat:
‘De HEER trof het kind dat de vrouw van Uria gebaard had,
met een dodelijke ziekte.’
Het machtsmisbruik van David
wordt met machtsmisbruik van God betaald gezet.
Als Batseba niets te verwijten valt,
dan toch zeker niet het kind dat uit haar geboren is.
Hoe zou het schuld kunnen hebben?
Het was nergens.
En Batseba is nu twee keer nergens,
als er zoiets bestaat.

Een mens wil niet nergens zijn.
Daarom zoeken we in alles wat er om ons heen gebeurt
naar de goeien en de slechten,
naar de helden met wie je je kunt identificeren,
naar de mislukkelingen die je de schuld van alles kunt geven,
naar de slachtoffers over wie jij je kunt buigen,
naar een manier om je verantwoordelijkheid te nemen.
Want dan ben je tenminste iemand.
En dan ben je niet nergens.
Dan durf je het als gelovig mens zelfs aan
om God opstandig de maat te nemen
voor het misbruiken van zijn macht.
Hij had zijn macht beter kunnen gebruiken
om deze ellende te voorkomen.
Want dit wil niemand.
En als dat te veel gevraagd is,
had Hij er in ieder geval voor kunnen zorgen
dat geen mens nergens blijft
en verantwoordelijkheid kan blijven nemen voor zijn eigen daden.
Toch?

IV
Wie gegrepen wordt door het verhaal van vanmorgen,
raakt erin verstrikt.
Het lukt niet langer om een mooie boom op te zetten
over wie God is of over de autonomie van de mens.
Je geloof verengt zich in roepen zonder richting: ‘O God, o God!’
Het zelfde geldt voor je autonomie.
Zuchten, roepen, en je kapot schamen, dat is wat je nog kunt.
Daaruit wordt een gebed als dat van David geboren.
Psalm 51.
‘Wees mij genadig, God, in uw trouw,
U bent vol erbarmen, wis mijn wandaden uit,
was mij schoon van alle schuld, reinig mij van mijn zonden.
Het offer voor God is een gebroken geest;
een gebroken en verbrijzeld hart
zult U, God, niet verachten.’

Vraag me niet waar hij het vandaan haalt.
In ieder geval niet uit de trukendoos
waarmee alles wat krom is recht gepraat kan worden –
het beeld van een almachtig God bijvoorbeeld.
Eerder bij zijn onmachtige pogingen om Batseba te troosten.
Zij, die niet alleen verstrikt is geraakt in dit hele verhaal,
maar zelfs helemaal dreigt te verdwijnen – ‘die van Uria’.
‘Mijn God, mijn God, waarom heb je me verlaten?’
Van daar is het een kleine stap
naar dat tafereel met die koning op een ezel.
Zo’n tafereel waarvan je achteraf denkt:
‘Wat zocht ik daar toch?
Het was te belachelijk voor woorden.’
En van dat tafereel is het maar een kleine stap
naar die mislukte Messias aan het kruis,
dat verre kind van Batseba:
‘Mijn God, mijn God, waarom heb je me verlaten?’
Mocht dat u te veel Veertigdagentijd zijn en te weinig Advent,
dan mag u ook alvast zachtjes dat oude kerstlied zingen:
‘In Bethlehems stal lag Christus de Heer,
in doeken gehuld, als kindje terneer.
Voor Hem was geen plaats meer in herberg of huis;
Zijn wieg was een kribbe, Zijn troon was een kruis.’

Lieve mensen, ik weet niet wat God met zichzelf gedaan heeft.
Maar zijn macht ziet er voortaan anders uit.
Dat gelovige joden de naam van God niet uitspreken,
heeft misschien wel met dat zelfde geheim te maken.
Zou Hij zich dan toch ophouden waar Hij zelf en zij nergens zijn,
ergens naast ‘die van Uria’?
Zou het?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.