Preek van de Week – Zondag 19 november ’23

door Tessa van Kooten, student aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht, en ds. Evert Jan Veldman. Over lucht en wind, over vallen en even vast gehouden worden, over liefdevol leven met je wonden.

Genesis 2, 4b – 7
Prediker 1, 1 – 11
‘Liefhebben’ – Laura van Dolron

Het was weken geleden dat ik hier op deze plek Evert Jan ontmoette. Ik jong en afstuderend, hij iets ouder en bijna gepensioneerd.
Hij predikant, ik kunst student.
Ik, nu deel van het jonge harten festival, hij deel van de nieuwe kerk.
Maar bovenal beide mens, beide zoekend en soms vindend.
We spraken en mailde met elkaar, zoekend naar woorden voor dit moment.


In een poging als ongelovige de bijbel te begrijpen.
Vroeg ik mij mezelf af, of ik ook een soort ‘bijbel’ had.
Een boek, een tekst, een lied wat voor mij fungeerde als houvast in wankele tijden,
of in tijden van intens geluk.
Die was er, dat bleek liefhebben van Laura van Dolron te zijn,
Evert Jan las liefhebben, ik las delen van de bijbel.
Probeerde deze te begrijpen, probeerde elkaar te begrijpen.
Evert Jan schreef in een van zijn mails;
Het is schatgraven. Waar we zoeken naar de verbinding tussen ‘Stay with the trouble’
en een kerkdienst in de Nieuwe Kerk, zijn haar woorden raak. Ze schuren.
Bij het graven krijg je blaren, maar je krijgt er (een) hoop voor terug.
Dit ging over Laura van Dolron en over ons.


En die hoop is wat er nu ligt, opgegraven uit bronnen en uit ons zelf.
Voor de installatie RUIS die ik, samen met mijn klasgenoten in deze kerk bouwde voor het Jonge harten festival. Interviewden we diverse jongeren over strijd en wanneer deze en of deze een overwinning wordt. Zij deelden met ons hun individuele strijd, waarover ik hier vanaf deze plaats niets ga zeggen. Het zou niet goed voelen hun verhalen te vertellen, hun strijd hier met jullie te delen

In onze installatie RUIS willen wij een moment van luisteren creëren, luisteren naar verhalen zonder daar gelijk iets van te moeten vinden. De verhalen van de door ons geïnterviewde zijn deel geworden van onze installatie, zoals ik mijn verhaal nu een beetje onderdeel maak van dit moment. Verhalen over strijd en stilstaan, en over lucht , en over leegte, maar bovenal over vallen.

De eerste keer dat ik hier, op zo’n plek, op zo’n verhoging stond speelde ik een van de drie wijzen
Ik was Melchior ik droeg goud bij me, op naar de pasgeboren pop die wij het kindje Jezus noemden
Ik bracht goud, voor nieuw leven
Ik bracht goud, voor een koning
Ik knielde neer bij de schapenvoeder bak, die wij het wiegje noemde

Er is veel veranderd sinds die tijd
Ik ben ouder geworden, groter
En ik kan me niet meer de eerste keer herinneren, dat ik viel.
Het zal waarschijnlijk geweest zijn, in een poging tot lopen
Ik had mezelf waarschijnlijk net aan een stoelpoot omhoog getrokken
Mijn handen losgelaten
Mijn ene been voor mijn ander proberend te zetten
Een vlaagje lucht gevoelt, de zwaartekracht gevoeld
Wankelen wankelen wankelen wankelen wankelen wankelen
Vallen
Om vervolgens huilend te liggen op het blauwgrijze linoleum
Gehoord te worden, gezien te worden
En mijn hoofd even te mogen nestelen in de schoot van een ander

Ondertussen kan ik lopen
Maar ik wankel vaker
Het zijn geen secondes meer
Het zijn periode van wankelen
Periodes dat ik de lucht heviger voel waaien
De zwaartekracht heftiger voel drukken
Vaker het gevoel dat mijn binnen wereld bungelend aan een tak hangt, wachtend op de val
En dan de val
En dan liggend op de grond
Met een wond op de plek van mijn hart
Met een wond op de plek van mijn hoofd

En dan even stilstaan. Niet echt stilstaan. ‘Ik sta nooit stil, ook niet als ik stil ben.’
De aarde draait, de wind waait en mijn hart pompt rond. Ik ben beweging, ook al ben ik stil.
Die stilte wordt onderbroken door een vlaag aan wensen
De wens om je hoofd in de schoot van een ander te kunnen duwen
De wens om een Kus te krijgen op de wond
Het gewoon wensen dat iemand je even vasthoud
En dan niet zegt dat het goed komt, wanneer alles in je schreeuwt.
Maar dat iemands kleren, of huid kunnen dienen als zakdoek voor je tranen
De wens aan even stilte
Geen ruis
Maar stilte

Ze zeggen wel dat tijd alle wonden heelt
En ik heb die zin altijd als waar aanschouwd,
Evert Jan zijn gedachten hierover zette me op een andere gedachten
Soms vraagt de tijd durf om haar langer te laten duren. Dan is tijd geen geld meer.
Geen middel om je doelen te halen. Ontslagen ook van de plicht om onze wonden te helen. Misschien is het helen van wonden minder de eigenschap van de tijd en meer het gewond mogen zijn en het tevoorschijn luisteren van andermens wonden. Ja, dat vraagt tijd. Maar dan is de tijd meer het ‘meewerkend voorwerp’ of de ruimte waarin het stof er mag zijn. En het moment komt dat erin geblazen mag worden.

Kun je, je de eerste keer herinneren dat je viel?
Ik niet, ik kan hem me alleen voorstellen.
De laatste keer weet ik wel.
Ik was 22 en mijn hart werd gebroken
Niet alleen door een liefde die wegviel
Maar mijn hart brak nog des te meer door de veiligheid die wegviel
Het plekje wegviel, waarin ik niet sterk hoefde te zijn
En toen er nergens meer een plek was waar het voelde of ik klein kon zijn
Voelde ik me continu een hulpeloos meisje van negen


Er groeide een stoflaag op mijn huid en om mijn huis
Tijd was niet hetgeen wat toen de wonden heelde
De aanwezigheid van mensen die veiligheid creëerde was het wondermiddel
Een veiligheid waar ik in gevallen kon zijn
En een veiligheid waarin ik kon opkrabbelen
Mensen die luisterden
Mensen die als ik verdween van de wereld, een reep chocola door mijn brievenbus duwden

In die zelfde periode zei ik tegen peter (dat was toen mijn therapeut)
Hoe wonderlijk ik het vond, dat het leek dat ik ineens allemaal kwetsbare, open mensen om heen had Hij zei dat dat hij dat niet zo wonderlijk vond, daar ik dat ook was geworden.

Ik hoef niet fysiek te vallen om met mijn hoofd de grond te raken. Net zoals ik niet fysiek hoef te bewegen om mijn hand uit te reiken naar een gevallen zelf, of een gevallen ander. Ik hoef enkel mijn oren te laten rusten op het hart, op het hoofd van de ander. En ik hoef niet in beweging te zijn om beweging te zijn. ‘De aarde draait en de wind waait en mijn hart pompt rond. Ik ben beweging, ook al ben ik stil.’

Dan is het tijd
En die tijd bepaal jezelf
Of die lijkt van zelf te komen
Maar dat doet ie niet, want je werkt er hard voor
De tijd
Wanneer de wonden een korst hebben gekregen
Dit doen ze niet van zelf
Daar is aandacht voor nodig
Dat je de littekens aan de wereld laat zien
Dat de strijd niet opgelost is
Maar dat je het geen wat je eerder om je heen bouwde als schild
Nu kan wegblazen, kan delen
Dat je van iets door jezelf of de maatschappij benoemd lelijks iets moois, iets leefbaars kan maken
Je de stoflaag kan om toveren tot iets moois
Stof kan kleuren tot goud

Laura van Dolron schreef in haar boek liefhebben, het volgende;
Het zijn niet de wonden, maar de
restjes vuil die ons vernielen.
De wonden zijn het leven, die horen
erbij en zijn eigenlijk wel mooi.
De restjes vuil, dat is onze
slordigheid. Laten we niet slordig
zijn met onszelf en met elkaar.
Er zijn zo veel meer mensen dood
dan levend. Wij zijn maar met een
heel klein clubje aan het leven. En
van die mensen die ooit stierven,
stierven er zovelen met de vurige
wens om nog iets langer hier te
mogen zijn.
Laten we hier dan zijn, laten wij dan leven.
Doe het voor de doden, doe het
voor de stervenden, doe het voor
de dode die je zelf ooit zult zijn. (Citaat liefhebben)

De eerste keer dat ik hier, op zo’n plek, op zo’n verhoging stond speelde ik een van de drie wijzen
Ik was Melchior ik droeg goud bij me
De laatste keer dat ik hier, op zon plek, op zo’n verhoging stond sprak ik op de uitvaart van mijn tante Ik was Tessa ik droeg goud bij me
Ik bracht goud, voor geëindigd leven
Ik bracht goud, voor een geliefde
Ik boog me neer over een kist gevuld met stil leven
En daar op zo’n plek, op zo’n verhoging als deze
Sprak ik wat zij niet meer kon zeggen
Deelde ik de woorden die zij niet meer kon vormen,
maar dagen daarvoor wel op Facebook had gepost

‘Zelfs de allersterkste personen
hebben af en toe een schouder nodig
en een goede vriend’

Tessa van Kooten

I
‘Lucht en leegte, alles is leegte’ zegt Prediker.
Naast hem zie ik René Gude gaan.
Op één been, weet u nog?
Hij knikt.
‘Het leven is een gedoetje’ zegt hij met zijn kapotte lijf
dat bezig is met sterven.
‘Dodelijk vermoeiend’ beaamt Prediker.
Naast hem aan de andere kant loopt Abel.
U weet wel.
Die van Kaïn – Abel’s grote broer die niet van zorgen was.
Meer van korte metten maken.
Abel betekent ademtocht.
Hij is de lichtste van de drie.
‘Lucht en leegte, alles is leegte’ zegt Prediker.
Abel knikt.
Hij weet het want hij is het zelf.
Van de drie is hij het langste dood.
Ik weet niet of het daarmee te maken heeft,
maar zijn tred is de lichtste.

‘Er is niets nieuws onder de zon’ zegt Prediker.
‘Wanneer men van iets zegt: ‘Kijk, iets nieuws,’
dan is het altijd iets dat er sinds lang vervlogen tijden is geweest.
De vroegere generaties zijn vergeten,
en ook de komende generaties zullen vergeten worden
in de tijden die daarna weer komen.’

‘Zou het zo zijn?’ vraagt Abel.
‘Daar in Groningen hebben ze het over ons.
We zijn nog niet vergeten.’
‘Voor mij het bewijs dat er niets nieuws is onder de zon’ zegt Prediker.
‘Het is allemaal zo voorspelbaar.
Wat er was, zal er altijd weer zijn,
wat er gedaan is zal altijd weer worden gedaan.
Toen Kaïn jou deed vallen, schreeuwde jouw bloed
vanuit het stof van de aarde naar de hemel,
als ik het verhaal mag geloven.
Kaïn blies een keer en jij was nergens meer.
Geen God die er een stokje voor stak.
En nu?
Vraag het die Groningers.
Geen enkel lerend vermogen.
Het bloed schreeuwt nog steeds vanaf de aardbodem.
De groten blazen met nog meer kracht.
Je broertjes en zusjes vallen bij bosjes en ze staan niet meer op.’

‘Ik maakte geen kans.
En toch ben ik hier.
Samen met jullie’ antwoordt Abel.
‘En als ik hier ben,
dan zijn mijn gevallen broertjes en zusjes niet ver weg.
Voelen jullie de wind in de rug? Hoe goed we gaan?
Net was ie nog tegen.’
‘Kom op zeg’ spreekt Prediker tegen.
De wind draait en waait en draait.
Dat heeft hij altijd gedaan en dat zal hij blijven doen.
Wij lopen met de wind in de rug de vergetelheid in.’

II
Bent u er nog?
Laten we even stilstaan.
De wind om onze slapen voelen spelen.
Even geen missie.
Even niets moeten.
Even niet de wind najagen.
Ruimte geven aan de wens
om je hoofd in de schoot van een ander te duwen.
De wens om een kus te krijgen op de wond.
Wensen dat iemand je even vasthoudt.
Iemand die niet zegt dat het goed komt, wanneer alles in je schreeuwt.

Misschien is dat wel de valkuil voor de dominee als die hier voorgaat.
Zeggen dat het goed komt.
Alle kieren en gaten in het leven dichtplamuren met het woordje God.
De angst van anderen proberen uit te bannen
met grote woorden die de eigen angsten verhullen.
Te groot, te statig om de ogen dicht te durven doen
en de wind om je slapen te voelen spelen.
Abeltje om je heen voelen.

Overschreeuw ik alles als ik hier zeg
dat het niet goed kómt maar dat het goed ís?
Dat het goed is omdat God goed is.
Niet de God die een en al antwoord is en groot.
Maar God die zich ophoudt in de wens die Tessa hier verwoordde,
dat iemands kleren of huid kunnen dienen als zakdoek voor je tranen.
Het verlangen om even stil te mogen zijn.
God, die verteld wordt in het verhaal van de schepping van de mens.
Uit stof gemaakt, uit aarde.
Niet uit Engelse boetseerklei.
Daar, waar het bloed van Abel roept.
Daar waar God als een kind,
dat met Kerst Melchior heeft gespeeld,
op zijn knieën met zijn handen het stof bij elkaar veegt
en er vorm aan geeft,
en zich dan bukt tot op het stof
en daar een mond en een neus inziet
en er de adem in blaast.
‘Zo werd de mens een levend wezen’ zegt het verhaal.

III
Als Abel ademtocht heet,
hoeft hij tot in de eeuwigheid zichzelf niet overeind te houden.
Dan is de hemel om hem heen.
Niet hij hier in het stof en God daar boven hoog verheven.
Al janken wij hier onze ogen uit het hoofd
en komt het nooit meer goed,
zo diep als wij gevallen zijn,
het ís goed omdat God dáár is.
Daar waar een mens haar schoot leent aan een ander,
zonder te roepen dat het wel goed komt.

Wat mogen we blij zijn met Prediker,
die blijft kijken zonder de leegte op te vullen
met antwoorden die alleen maar uit angst zijn opgebouwd.
Wat mogen we blij zijn met René Gude
en dat onvergetelijke kleine zinnetje:
‘Het leven is een gedoetje’.
Wat mogen we blij zijn met Abel en zijn lichte tred,
omdat het goed ís, en hij dat alleen mag zeggen.

‘De wind waait waarheen hij wil’ zegt Jezus.
‘Je hoort zijn geluid, maar je weet niet waar hij vandaan komt
en waar hij heen gaat.
Zo is het ook met iedereen
die uit de Geest geboren is.’
Alles is lucht en leegte, zegt Prediker.
Maar in die leegte ademt de Geest.
Om met Tessa te spreken:
‘Laten we hier dan zijn, laten wij dan leven.’

ds. Evert Jan Veldman

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.