Preek van de Week – Zondag 8 oktober ’23

Jesaja 5, 1 – 7
Filippenzen 2, 14 – 18
Matteüs 21, 33 – 43
I
De wijn staat al op tafel.
Het brood ligt klaar om gebroken en gedeeld te worden.
Het is goede wijn. En allesbehalve wrang.
De zoon uit Israël, die wij als Heer belijden, brengt goede vruchten voort.
Hij nodigt ons uit aan zijn tafel.
Om alvast te vieren dat het kan bestaan, dat het zál bestaan:
Genoeg voor iedereen. Gods recht dat zijn loop krijgt.

Maar ergens wringt het.
Niet de wijn. Daar is niks mis mee.
Als er iets wringt, dan zijn wij het zelf.
Wij bewegen mee met de stroom,
waarin een ander recht zijn loop krijgt dan het recht van God.
Wat zit er anders op dan meebewegen?
Je balt je vuist. Je plakt je vast. Je laat je tegenstem horen.
Maar de stroom, die wrange vruchten voortbrengt, is zo sterk.
Stinkbessen, noemt de Naardense Bijbel die.
En inderdaad, je ruikt aan alle kanten dat het niet deugt.
Rechtsverkrachting, noemt Jesaja dat.
Denk alleen maar aan het toeslagenschandaal.

Hoe kan het dan dat wij toch welkom zijn aan deze tafel?
Dat wringt.
In lijn met het lied van de wijngaard en de gelijkenis van de pachters,
zou je denken: we hebben hier aan Gods tafel niets te zoeken.

II
Het is niet voor niets dat gelovigen in bepaalde hoeken van de kerk
uit zichzelf weg bleven van de tafel
en brood en wijn aan zich voorbij lieten gaan.
Want het mocht niet wringen.
Het moest passen.
Op het eerste gezicht helemaal in lijn met wat de apostel Paulus schrijft:
‘Zuiver en smetteloos heb je te zijn,
onberispelijk te midden van een verdorven generatie.’
Maar, weet u, het past nooit. Het zal blijven wringen.
Dat is inherent aan het evangelie.
Het is niet geknipt voor mensen die in het plaatje passen.
En als iemand zich daar van bewust was, dan was het Paulus wel.

‘Hebt u dit nooit in de Schriften gelezen’
vraagt Jezus aan de hogepriesters en de leiders van het volk,
‘De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden.
Dankzij de Heer is dit gebeurd, wonderbaarlijk is het om te zien.’
Hij citeert uit de psalm die werd gescandeerd
toen hij vlak hiervoor op een ezel door de poort Jeruzalem binnen reed:
‘Hosanna! Gezegend wie komt in de naam van de Ene.’

Dat het wringt is niet omdat jíj niet deugt.
Het is dankzij de Heer die de steen oppakte
die de bouwers hadden afgekeurd.
Ervaren vaklui die wisten wat ze deden
en die een degelijk bouwwerk wilden neerzetten.
Nee, ze hadden zich niet vergist.
En toch pakt God die afgekeurde steen op
en bouwt daarop het huis van de nieuwe wereld.
Heeft God zich dan vergist?
Wie denkt dat het geloof moet kloppen
en dat jij als mens moet passen in het plaatje,
die kan alleen maar de bouwers gelijk geven.

Alleen wie mee zingt in het koor:
‘Dankzij de Heer is dit gebeurd, wonderbaarlijk is het om te zien’,
die leert vrolijk te leven met dat wat wringt.
Zie God de eerste steen leggen van zijn nieuwe wereld.
Het is een afgekeurde steen.
Maar God legt die onberispelijk.
Je schudt je hoofd met een brede lach op je gezicht.
Je ziet jezelf in die steen terug.
God, wat een gekkigheid!
Zuiver gekkigheid.

III
Die gekkigheid vraagt er om op een andere manier naar jezelf te kijken.
Je hoeft niet langer jezelf in bochten te wringen
om te passen in het plaatje, dat je zelf mee in stand houdt.
Je bent niet langer afhankelijk van de complimenten van anderen.
En je hoeft ook niet meer over de lat heen, die jij zelf zo hoog hebt gelegd.

Waar je buiten de lijntjes kleurt,
omdat het jou maar niet lukken wil om er binnen te blijven,
en er misprijzend naar gekeken wordt;
waar je wel weg kunt kruipen omdat je je kapot schaamt
over wat faliekant fout ging;
waar je de wereldverbeteraar wilt zijn
en ontdekt dat je feitelijk net zo wereldgelijkvormig bent als je buur;
waar je lijf en geest je duidelijk maken dat de rek eruit is, dáár deug je.
Daar heet je: onberispelijk.
Nee, niet in de ogen van de bouwers.
Zij hebben je al lang gezien en afgeschreven.
Wel in de ogen van die Ene, die jou opraapt en fluistert:
‘Met jou kan ik wel wat. Bij jou begin ik met bouwen.’

Dat zal altijd blijven wringen.
Het went nooit dat op de tafel van de Heer
de beste wijn voor jou wordt ingeschonken.
Maar als je maar vaak genoeg uit die beker drinkt
en het brood ontvangt dat ook voor jou is gebroken,
dan wil je uiteindelijk nooit meer passend zijn.

IV
De gelijkenis van de pachters ontploft
in het gezicht van de hogepriesters en de oudsten van het volk.
‘Ze begrepen dat Jezus over hen sprak’ hoorden we aan het slot.
Maar ook voor de pelgrims uit Galilea wringt dit verhaal.
De landheer heeft bij hen een slechte reputatie.
Landheren wonen in Jeruzalem.
Kind aan huis zijn ze bij de hogepriesters en de oudsten van het volk.
Binnen de muren van Jeruzalem eigenen zij zich het land toe
en verdelen het onder elkaar bij een goed glas wijn.
Kleine boeren worden van hun land verdreven
door de knokploegen van de landheer.
En ze mogen daarna terug komen als pachters.
Zo ging dat en zo gaat dat vandaag op veel plekken nog steeds.
Niet hier, zegt u? Nee, niet als in Zuid Amerika.
Hier zitten moderne boerenbedrijven in de tang van banken
en agromultinationals, die de markt in handen hebben.
Krimpen kan niet meer.
Want dan hang je.

De pelgrims uit Galilea snappen de pachters wel
uit het verhaal van Jezus.
Ze kennen ze bij naam, de kleine boeren die onteigend werden.
Ze zijn het zelf misschien.
Is het dan gek als je je vergrijpt aan de slaven van de landheer,
die een deel van de oogst komen opeisen voor hun meester?
Is het gek dat je je verzet tegen de rechtsverkrachting
door de grootgrondbezitters in Jeruzalem?
Wat Jezus schetst in zijn verhaal is feitelijk
een gewelddadige poging van de kleine boeren
om hun land terug te eisen.
Hún land.
Want als je kon bewijzen dat je vier jaar aaneen het land bewerkt had
en de eigenaar had niet van zich laten horen,
dan was het land van jou.

De hogepriesters en de oudsten van het volk
weten wel raad met de vraag van Jezus:
‘Wanneer nu de eigenaar van de wijngaard komt,
wat moet hij dan met die wijnbouwers doen?’
Ze antwoordden:
‘Hij moet die ellendelingen een ellendige dood laten sterven
en de wijngaard verpachten aan andere wijnbouwers,
die de vruchten wel aan hem afdragen
wanneer het daar de tijd voor is.’
Ze verplaatsen zich moeiteloos in de eigenaar van de wijngaard.
Want ze hebben er een gezicht bij.
Hij is hun vriend, hun buurman, hun zakenrelatie.
Dit verhaal is aan alle kanten ongemakkelijk.
Voor de pelgrims uit Galilea
die horen hoe Jezus God vergelijkt met de landheer uit het verhaal.
Als God op de landheer lijkt,
hoe moet het dan ooit nog goed komen met de kleine boeren?
Hoe zal er dan ooit nog recht gedaan worden?
Voor de hogepriesters en de oudsten van het volk,
is het nog ongemakkelijker.
Ze lieten zich net te veel meeslepen door het verhaal.
Nu ze doorhebben dat Jezus met de wijngaard Gods koninkrijk bedoelt,
kunnen ze hun haren wel uit hun hoofd trekken
vanwege het keiharde oordeel dat ze hebben geveld over zichzelf.
Ze hebben verraden aan welke kant ze staan.

V
‘Daarom zeg Ik u: het koninkrijk van God zal u worden ontnomen,
en gegeven worden aan een volk dat het wel vrucht laat dragen.’
Wie vormen dat volk?
Zijn dat de kleine boeren die schreeuwen om recht?
Zeker. Zij horen daarbij.
‘Nooit meer zullen vreemdelingen de wijn drinken,
waarvoor jullie je hebben afgemat’ zegt de profeet Jesaja.

Maar dat volk is groter.
Zo veel groter dat je er met ‘jij niet en jij wel’ niet komt.
De grensbewakers van de godsdienst
kunnen worden bedankt voor hun diensten.
Hier is er maar één die het voor het zeggen heeft.
In die zin alleen lijkt God op de landheer.
God de Ene die onze kwetsbaarheid heilig heeft verklaard
en zelf in het gat is gaan staan
dat wij voor onszelf hebben gegraven
en waar wij ons niet uit weten te redden.
Daar komt de liefde voor de afgekeurde steen vandaan.

Wie deze liefde van deze Ene niet wil beantwoorden,
die zoekt maar een andere god.
Er zijn er genoeg.
Ze worden binnen en buiten de kerk vereerd.
Ze zweren bij succes en eisen overgave.
Ze kunnen niet zonder jouw angsten.
Maar vroeg of laat komt een mens erachter
dat het buikspreekpoppen zijn.

Aan de tafel van de Heer
hoeft een mens zich niet te schamen
voor die blinde volgzaamheid.
Hier blijft een mens niet eenzaam achter
met zelfverwijt en scherven zekerheden.
Alle rugzakjes liggen hier open.
Aan deze tafel geen cliënten en hulpverleners.
Er wordt van ons gehouden.
Wie biechten wil, mag biechten.
Maar niet omdat het moet. Alleen omdat het kan.
Onze kwetsbaarheid wordt hier gedeeld en gevierd.
Op ons tekort rust geen taboe.
Zo dragen wij hier vrucht.
Daarom wordt hier de beste wijn geschonken.

Hier concurreert de kerk niet met de synagoge.
De vreugde gaat door elke scheidslijn heen.
Zo herinneren wij ons aan de tafel van de Heer
hoe onze joodse zussen en broers
in de afgelopen week de wijn dronken onder de open hemel
in het breekbaar onderkomen van de loofhut.
En wij weten ons met hen verbonden in dat ene zeker weten,
dat de liefde van de Ene meer omvat dan kerk en synagoge samen
en meer vermag dan wij ooit durfden dromen.

Als wij zo leren kijken naar mens en dier en schepping,
even kwetsbaar als wijzelf,
en daar naar handelen,
dan hoeven wij niet bang te zijn voor wat nog komen gaat.
Leve de achtste dag!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.