1 Koningen 19, 8 – 9a . 11 – 14
Johannes 21, 15 – 18
I
Ontregelende life events.
Dat is het thema voor vandaag.
Dat Engelse woord maakt het extra spannend.
Ontregelende gebeurtenissen in het leven,
dat klinkt toch minder spectaculair.
Na de vuurwerkramp in Enschede,
zei een oude vrouw, die alles was kwijt geraakt, tegen me:
‘Je denkt toch niet, dat dit de eerste ramp is,
die me in het leven is overkomen?’
Ze had de massaontslagen in de textiel meegemaakt.
Er was ziekte en dood geweest.
Ze was er nog.
En hoe: een krachtige persoonlijkheid.
Ontregelende life events –
dat Engelse begrip was ruim twintig jaar geleden
nog niet zo ingeburgerd als nu.
Ze zou haar hoofd erbij hebben geschud.
‘Het leven is een gedoetje’, zei René Gude vlak voor zijn dood.
Ja, dat zou zij hem zo na hebben kunnen zeggen.
Maar Life events?
Daarin zit adrenaline, uitdaging (ook zo’n populair woord),
meester worden over je eigen leven,
de moed hebben om het leven aan te pakken,
om er uiteindelijk sterker uit te komen.
Het ademt de tijdgeest.
II
De vernietigende aardbeving die 1 november 1755 Lissabon verwoestte,
is er een uit vele rampen die de wereld hebben geteisterd.
Vandaag duiken we niet direct in de grote vragen en de dito antwoorden.
U kent ze wel:
‘Hoe valt dit te rijmen met de almacht van een algoede God?’
Of: ‘Het was een straf van God!’
En alle vragen en antwoorden die daar tussen liggen.
Vandaag verplaatsen we ons even in de mensen van toen en daar.
Je hapt naar adem.
Alleen op de kant kun je roepen over oordeel
en diepzinnige vragen stellen.
Wie zich verplaatst slaat de hand voor de mond.
Van de vuurwerkramp in Enschede
herinner ik me de grote vragen van het eerste uur:
‘Waar is mijn kind?’ ‘Waar kan ik slapen?’
‘Heeft iemand ondergoed voor mij, een tandenborstel?’
Niks: God. Ja, ‘God o God!’ – op die manier.
En dan was dat voor de toeschouwer nog iets kleins,
vergeleken met de aardbeving van Lissabon.
Toch even naar de theologische vraag.
Na de watersnoodramp van 1953
vroegen theologiestudenten aan professor Miskotte
of God er wat mee te maken zou kunnen hebben.
Hij antwoordde hen:
‘God kán er niets mee te maken hebben,
maar God móet er iets mee te maken hebben.’
Waarom?
Kijk goed.
Zie al die mensen, de dieren,
het samenspel dat het leven soms even zo mooi kan maken.
Alles kapot. Zo veel dood en verderf.
Als het jou als mens al niet koud laat,
hoezeer zal dat dan niet gelden voor God, die mens wilde worden?
III
Dinsdagavond hebben we met zeven mensen deze dienst voorbereid.
We hebben ontregelende life events met elkaar gedeeld.
In het luisteren naar elkaars verhalen groeide het vertrouwen
dat het kón wat wij daar deden.
Dat had niet te maken met dat wij onder ons waren.
Zo goed kenden we elkaar niet.
En soms zelfs helemaal niet.
Maar het kón.
Lang niet altijd heb ik in de kerk het idee
dat mensen van buiten zomaar aan kunnen sluiten
bij wat we binnen aan het doen zijn.
Vanwege de geheimtaal, de codes, de blinde vlek,
het uitsluitende van ‘zo zijn onze manieren manieren’.
Maar dinsdagavond had het zomaar gekund.
Waar ‘m dat in zat?
Niet in de openheid die we die avond op wisten te brengen.
Niet in het kunststukje van je kwetsbaar opstellen.
Maar in de kwetsbaarheid zelf,
in de gebeurtenissen die ons zo ontregelden,
dat het leven nooit meer gewoon is geworden;
dat de antwoorden nooit meer sluitend zullen zijn.
Maar dat dat geen gemis is,
ondanks het verdriet om die ene,
de opspelende littekens van wat nooit had moeten gebeuren.
Het verbindende in alle verhalen waren niet de antwoorden
en de kunst om de draad weer op te pakken,
maar de ervaring van een nabijheid,
die niet matcht met een almachtige en algoede God daarboven.
Nabijheid in de kwetsbaarheid.
Nabijheid die het gat niet opvult en niets weet te fiksen.
Nabijheid die alleen maar dát is: nabijheid.
Door mensen.
Jazeker.
Maar niet ván mensen.
Het stijgt er bovenuit, zonder vaag te worden.
Ze is van God.
God mag weten hoe.
IV
In Enschede bezocht ik vijf jaar lang, tot aan zijn dood,
een voormalig arbeider
die half verbrand uit de vuurwerkramp tevoorschijn was gekomen.
Aanvankelijk sprak hij niet na zijn ontslag uit het brandwondencentrum.
Tot hij bij het derde bezoek van mij aan hem
de hand die hij nog kon gebruiken tot een vuist balde en tegen me zei:
‘Ik wol dat’k dood was!’
Om vervolgens de vuist te openen
en de hand zo hoog op te tillen als zijn kapotte lijf het toeliet,
waarbij hij met een onverklaarbaar licht in zijn ogen tegen me zei:
‘Maar we leven nog!’
Sindsdien herhaalde zich dat ritueel bij elk bezoek,
waarbij hij brokstukken van zijn levensverhaal aan mij begon te vertellen.
En elke keer was er die nabijheid
die van twee kanten kwam én ons omvatte.
Tenminste, zo voelde dat.
De nabijheid genas de kwetsbaarheid niet.
Die twee horen bij elkaar.
Als de nabijheid van God is,
dan is de kwetsbaarheid dat ook.
Over ontregelende gedachtes gesproken.
Hemelhoog verwijderd van een almachtig God
en van life events waarin mensen proberen boven zichzelf uit te stijgen.
En zo iets op die God gaan lijken.
Er zijn twee manieren om deze almachtig God
voortaan niet meer nodig te hebben:
door zelfredzaam te worden
en zo die God af te kunnen schrijven als achterhaald,
óf door het geheim van de nabijheid toe te laten
en dáárin Gods aanwezigheid te onderkennen,
zonder het van de daken te hoeven roepen
en zonder nog omhoog te hoeven kijken.
V
De Bijbellezingen van vanmorgen zijn associatief gekozen bij het thema.
De eerste bij de aardbeving en het vuur, die Lissabon verwoestten.
De tweede vanwege het slot van die lezing:
‘….en je brengen waar je niet naartoe wilt.’
Dat geldt immers voor al die ontregelende life events,
die een mens niet opzoekt.
De eerste lezing is een fragment uit een grotere compositie:
de verhalen over de profeet Elia.
Vooral bekend en geliefd vanwege de boodschap
dat God niet te vinden is in de vernietigende windvlaag,
niet in de verwoestende aardbeving
en niet in het vuur dat alles in de as legt.
Een stevige kanttekening bij de al te snel getrokken conclusie
dat rampen als die van Lissabon
het werk zijn van een God
die zijn oordeel velt over stad en ommeland.
Nee, dan het gefluister van die zachte bries.
Zo zien we God het liefst.
Zachtaardig. Aangenaam.
Aanwezig in de stilte van jouw persoonlijke retraite.
God, helemaal voor jezelf.
Beter passend bij de tijd.
Het verhaal is te lezen als een correctie op het verhaal daarvoor
waarin de profeet Elia het vuur van de hemel bidt
om de strijd met de Baäldienst te beslechten
in het voordeel van de Ene, de God van Israël.
Elia wint de slag,
vermoordt op gruwelijke wijze vierhonderdvijftig profeten van de Baäl,
maar moet dat bekopen met de vlucht en met een ernstige depressie.
Het gefluister van de zachte bries
en de vraag die daarin mee klinkt,
zijn misschien toch minder aangenaam dan wij erin willen lezen.
Ze ontregelen Elia.
Dit is zijn life event.
Hij had God anders gedacht.
Wél in het vuur en in zijn eigen profetische ijver.
Iemand vertaalde het gefluister van de zachte bries
als de stem van een uitgehamerd zwijgen.
Het tegenover van een antwoord met donder en geweld.
Zo dun.
Zo kwetsbaar als geen mens zichzelf wenst.
En inmiddels hebben we wel door
dat kwetsbaarheid geen synoniem is
voor schoonheid en zachtheid.
‘Ik wol dat’k dood was!… Maar we leven nog!’
Geen wonder dat Elia de mantel voor zijn gezicht slaat.
VI
De tweede lezing is uit het toegevoegde slot aan het Johannes evangelie.
Het gaat me om die woorden op het randje:
‘… en je brengen waar je niet naartoe wilt.’
Ooit was er een bundeltje preken met die titel.
Uit de hoogtijdagen van de Apartheid en het verzet daartegen.
Van ds. Allan Boesak.
Verzet kon je in gevangenschap brengen,
kon marteling en dood betekenen.
De hoop op een nieuw begin wordt in de nacht geboren.
Zonder zekerheden. Zonder antwoorden.
Zonder een geruststellend ‘Het komt wel goed.’
Het geldt ook voor de life events die we deelden tijdens de voorbereiding.
Ze brachten je waar je niet naar toe wilde.
Je kunt niet zeggen dat de nabijheid die je hebt ervaren
het de moeite waard maakte.
Dat is veel te kort door de bocht.
Te plat.
Maar ze wás er wel.
Niet los verkrijgbaar van jouw happen naar adem.
Als Jezus Petrus vraagt:
‘Simon, zoon van Johannes, heb je Mij lief, meer dan de anderen hier?’,
dan is dat geen check hoe het staat met zijn eigen populariteit,
maar dan is dat de vraag van God die mens werd
en de wonden van de wereld in zijn lijf heeft staan:
Kun je met Mij leven?
Wil je met Mij verder?
Is Mijn liefde jou genoeg?
Gaan wij nabijheid beleven in onze gedeelde kwetsbaarheid?
Geloof je in het nieuwe begin dat uit deze nacht geboren wordt?
Dat is de entourage van dat toegevoegde slot aan het Johannes evangelie.
Daarin gaat het over de kerk, die Petrus mag gaan leiden.
Tot drie keer toe wordt het hem gevraagd.
Even vaak als hij ontkend had dat hij iets met Jezus had
in de nacht van de overlevering.
Het was een verloren zaak.
Nou, dat is de kerk ook.
Weet wat je doet, Petrus, als je van Me houdt.
VII
De kerk gaat een andere weg dan die van de zelfredzaamheid.
Na de vuurwerkramp waren het mensen van mijn leeftijd toen,
die het meest het spoor bijster waren.
Opgevoed in onafhankelijkheid en in kritisch nadenken,
gooide de ramp hen uit balans
en wisten velen zich daar geen raad mee.
Zet het tegenover de oudere arbeidersvrouw,
die tegen me zei:
‘Je denkt toch niet dat dit de eerste ramp is
die mij in mijn leven is overkomen.’
en je zit dicht in de buurt van wat Jezus tegen Petrus zei:
‘Werkelijk, Ik verzeker je,
toen je jong was deed je zelf je gordel om en ging je waarheen je wilde,
maar wanneer je oud wordt zal een ander je handen grijpen,
je je gordel omdoen en je brengen waar je niet naartoe wilt.’
Voor alle duidelijkheid:
het gaat hier niet om fout tegenover goed, of jong tegenover oud.
Het gaat om de lange adem die van de kerk gevraagd wordt.
Een andere dan die van het angstig behoudende,
die haar zo vaak ontsiert.
Het gaat om de lange adem van de trouw
en het niet weglopen bij wie zich in dit leven geen raad weten.
In alle kwetsbaarheid.
Dikke kans dat je daar God ook tegen komt.
Dank voor het plaatsen. Ik ben geen regelmatig kerkganger, maar als ik ga (deze keer met mijn vrouw en schoonvader) dan lees ik graag de preek nog even na. Zeker als we samen gaan bespreken we ‘m dan ook altijd nog even. Ik heb ‘m nu uitgeprint en we gaan zo lekker met een kop koffie en wolkencake gebakken door Pake ’t nog eens even over de preek hebben.
Vriendelijke groet, Sanne, Marieke en Pake (Bouke)