Zomerdienst 3 – ‘Voorzienigheid’ (Psalm 121 en Romeinen 8: 31-39)
Gemeente van Christus,
Daar zitten we dan met ons thema van vanochtend: ‘voorzienigheid’. Om eerlijk te zijn vroeg ik me vorige week wel even af wat ik me nu toch weer op de hals had gehaald. Want wat moet je met zo’n thema? En überhaupt, waar hebben we het over als we spreken over Gods voorzienigheid?
Voor degene onder ons die, net als ik, zijn opgegroeid met de Heidelbergse Catechismus, doet dat misschien nog wel een belletje rinkelen. Daar lezen we in Zondag 10: “dat Gods voorzienigheid de almachtige en overal aanwezige kracht van God is, waardoor Hij de hemel en aarde, inclusief alle schepsels, onderhoudt en regeert. Niets gebeurt toevallig, maar vanuit Zijn Vaderlijke hand ontvangen wij alle dingen. Zowel het mooie en het moeilijke.” En op de vraag wat wij dan aan die wetenschap hebben, antwoord de Heidelbergse Catechismus: “Dat wij in tegenspoed geduldig en in voorspoed dankbaar mogen zijn. In alles wat ons nog kan overkomen mogen wij verwachting hebben van de goede zorg van onze trouwe God en Vader. Niets zal ons kunnen scheiden van zijn liefde”.
Het is een tekst die enerzijds bemoedigend is, en zo ook door veel mensen is ervaren, en tegelijk bekruipt ons bij het horen ervan misschien ook iets van ongemak. Omdat ze het beeld oproept van een voorzienige en almachtige God die precies bepaalt wat er gebeurt, die controle heeft over de geschiedenis over jou en mijn leven. Of met dat oude christelijke beeld van het wereldgebeuren is als een borduurwerk, waarvan jij alleen de onderkant kent. Jij ziet geen patroon, alleen willekeurige draden, maar God weeft volgens zijn plan de voorkant, alleen voor hem bekent. Daar moet je je dan ook vooral maar in vertrouwen aan over geven, zonder te veel vragen, zonder twijfel.
Dan krijgt zo’n bemoedigende belofte opeens misschien ook iets beklemmends, iets waar we niet meer helemaal raad mee weten. God alleen die bepaalt wat er gebeurt. En wat dan als we oog in oog staan met groot lijden, wat zegt dat dan over God? Waarom grijpt hij niet in? En mogen we daar dan überhaupt wel vragen bij stellen? En wat betekent het voor ons en onze vrijheid? Maakt het dan uiteindelijk niet uit wat we doen? De mens wikt, maar God beschikt.
Het is een godsbeeld waar veel van ons waarschijnlijk mee worstelen en misschien ook al wel lang geleden afscheid van hebben genomen. Maar hoe dan verder? Wat is het alternatief? Kunnen we nog iets met het idee van Gods voorzienigheid?
II
Want wat als we het helemaal loslaten? Is het leven dan niet meer dan simpelweg toeval? Soms heb je geluk en soms heb je pech. En als ons leven niet langer in Gods hand ligt, ligt het dan helemaal in ons eigen handen? Zodat we geheel verantwoordelijk worden voor ons eigen geluk. Dat we het aan onszelf te danken hebben als het ons goed gaat, maar ook wanneer dat niet zo is. En als God de controle niet heeft, betekent dat dan dat we er maar koste wat het kost voor moeten zorgen dat we zelf de controle niet verliezen, over ons werk, onze financiële situatie, onze gezondheid? Want leven met een werkelijkheid waarin niets onder controle is, waar wij én God het niet meer in de hand hebben, dat is ook nog niet zo gemakkelijk. Want waar vinden we dan vertrouwen of hoop? Waar gaan we heen met onze dankbaarheid, maar ook met onze vragen of onze klacht?
Het alternatief is dus ook nog niet zo bevredigend. Daarom zou ik vanochtend er wel een lans voor willen breken om toch nog eens serieuzer naar dat idee van Gods voorzienigheid te kijken. En dan niet perse met dat beeld van God als een alwetende toeschouwer die weet wat er staat te gebeuren, maar die niet interfereert met de vrijheid van zijn schepselen. Of van God is als een planner die aan de knoppen zit, die alles bepaalt heeft wat er staat te gebeuren en waarbij wij niet anders kunnen dan ons daar gewillig en volgzaam aan over geven, zonder vragen of kritiek. Maar in plaats daarvan met een beeld wat meer aansluit op hoe God zich in de Bijbel openbaart, namelijk als God die zichzelf laat kennen als Vader, Zoon en Geest, als de bron van leven en liefde. Een beeld of een manier die ons misschien ook kan helpen om te leven met het overweldigende, met dat wat we niet in de hand hebben.
III
Laten we daarvoor eens kijken naar de Schriftgedeelten die we zojuist hoorden. In beide gedeelten blijkt de schrijver nogal in een jubelstemming. Vol geloof horen we de psalmdichter zeggen: ‘Mijn hulp komt van de HEER […] Hij sluimert niet, Hij slaap niet […] De Heer behoedt je voor alle kwaad’. En Paulus doet er in zijn brief aan de Romeinen niet voor onder als hij zegt: “Als God voor ons is wie kan dan tegen ons zijn?’ en ‘Wij zegenvieren in dit alles glansrijk dankzij hem die ons zijn liefde heeft bewezen’.
Het wordt bijna een beetje ongemakkelijk, te positief misschien naar onze mening. Want hoe vaak is onze ervaring niet totaal anders? Dat God mijlen ver weg lijkt, dat onze weg als een voortdurend worstelen en struikelen voelt of dat het lijden en kwaad ons overweldigen (is het niet in ons eigen leven, dan wel door wat we om ons heen zien en horen). Schuiven deze teksten die ervaringen dan helemaal aan de kant? Alsof het er niet toe doet of niet bestaat of wel beter wordt als je maar hard genoeg gelooft? Je zou die indruk kunnen krijgen, maar als we naar de context van beide teksten kijken dan is dat alles behalve de ervaring. De Psalmen staan vol uitroepen van nood, vol van vragen en klachten naar God. De realiteit is vaak alles behalve rooskleurig.
De belofte van Psalm 121 is dan ook niet zozeer dat we nooit onze tenen zullen stoten of nooit zullen struikelen. De belofte die er in doorklinkt is dat geen verwonding, ziekte, ongeluk of nood kwade macht over ons zal kunnen hebben. Of in andere woorden, dat het niet in staat zal zijn om ons te scheiden van Gods liefde en zijn bedoelingen in ons. Datzelfde klinkt door in de brief aan de Romeinen. Tegenspoed, ellende, honger, armoede, gevaar…het is niet niks waar Paulus het over heeft. En toch stelt hij vervolgens dat hij ervan overtuigd is dat dood nog leven, heden nog toekomst, hoogte noch diepte, ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die Hij ons bewezen heeft in Christus Jezus.
IV
Als we willen spreken over Gods voorzienigheid heeft dat dan ook vooral hiermee te maken, namelijk dat wij ten diepste bestaan en leven in de stuwende kracht van leven en liefde, de kracht die God zelf is.
Dan is het idee van Gods voorzienigheid ook niet allereerst een abstract dogma waar je ´ja´ of ´nee´ tegen zegt, maar heeft het veel meer te maken met de praktijk van alle dag, met een vertrouwen op God de Vader die we hebben leren kennen in Christus en door zijn Geest.
Het betekent dat God, die in zijn voorzienigheid de wereld schept en bewaard, niet een despotisch heerser is, maar ‘Onze Vader in de hemel’. Dat hij niet afstandelijk is, maar ons vergezeld als de geïncarneerde, de gekruisigde en de opgestane. Dat hij ons en deze aarde niet regeert door dwang, maar door de inspirerende, toerustende en bekrachtigende werking van zijn Geest. Ja, als we het hebben over Gods voorziening, dan is dat altijd op een wijze die past bij God als Vader, Zoon en Geest.
Dat wordt bijvoorbeeld zichtbaar als we kijken naar drie kanten of uitingen van Gods voorzienigheid, waar vaak over wordt gesproken.
Want als er wordt gesproken over Gods voorzienigheid dan gaat het vaak allereerst over God die onderhoudt. God die zijn hand houdt onder deze wereld en ons leven en die maakt dat het leven steeds weer doorgang vindt. Iets wat bij uitstek zichtbaar wordt in Jezus, in wiens leven we zien dat dat levens soms ook bevochten moet worden als doodsmachten het bedreigen. Hij maakte dat zichtbaar in zijn ontferming over zieken, buitenstaanders, vreemdelingen, niet slechts door er vóór hen te zijn, maar door mét hen te zijn. En het is door de Geest dat God ook ons daar in mee wil nemen, om met hem steeds weer te zoeken en te strijden voor het leven en de liefde.
Dat verwijst al direct naar de tweede kant van Gods voorzienigheid, namelijk Gods die meeloopt. God werkt mee aan en in dat wat we doen, omdat we tenslotte in Hem leven en bewegen. Hij rust ons toe en bekrachtigd ons. Maar Gods meeloping geldt niet alleen voor ons handelen, maar ook voor ons lijden. Hij is daarbij. Een belofte die handen en voeten kreeg in Jezus, maar die ook zichtbaar wordt in de Geest die met de schepping mee zucht.
En tot slot hebben we het, als we over Gods voorzienigheid spreken, ook over zijn regering en leiding. Wat eerst en vooral betekent dat God de wereld ergens naar toe leidt. Naar zijn koninkrijk, naar dat wat hij belooft heeft, naar leven en liefde in al haar volheid. Dat verklaart niet alles wat er gebeurt en dat betekent ook niet dat we overal direct een doel achter moeten of kunnen zoeken, maar wel dat we erop mogen vertrouwen dat God te midden van alles zijn schepping, ons, niet verlaat, maar vasthoudt, lief heeft, trouw blijft en zegent.
God als degene die waakt over ons leven en de wacht houdt over ons komen en gaan. Niet als een soort gevangenbewaarder over de gevangen, maar als iemand die de wacht houdt bij het vuur en ervoor zorgt dat dat vuur niet dooft, maar haar licht en warmte blijft verspreiden, voor de rest die daaromheen rust en slaapt.
V
Gods voorzienigheid, we zullen het nooit helemaal precies kunnen duiden of begrijpen. Dat hoeft ook niet en misschien moeten we het niet eens willen, want voor we het weten leggen we onze eigen beperkte menselijke kaders op God of laten we geen ruimte meer voor oprechte vragen en worstelingen doordat we al klaar staan met pasklare antwoorden.
Maar wat we volgens mij wel kunnen zeggen is dat een vertrouwen in Gods voorzienigheid, ten diepste alles behalve passief is, maar ons juist aanzet tot handelen. Het idee van Gods voorzienigheid wil ons er niet zozeer van overtuigen ´dat alles Gods wil is´, maar het scherpt onze ogen om te onderscheiden waar God aan het werk is en hoe wij daarop aan kunnen haken.
Want de liefde van God de schepper en voorziener is niet alleen daar aan het werk waar het leven wordt gesteund en bevorderd, maar ook daar waar men zich verzet tegen krachten die dat leven in gevaar brengen. God werkt dus niet alleen door ons geduld, maar ook door ons ongeduld en door onze moed om het kwade te weerstaan.
En de liefde van God als de gekruisigde en de opgestane, is zowel aan het werk in de hoogte als in de diepten van ons bestaan. Juist daar waar mensen lijden, waar de schepping zucht, is hij aanwezig. Niet alleen uit solidariteit en ontferming, maar ook als een soort voortdurende aanklacht tegen alle onmenselijkheid, in sensitiviteit of onverschilligheid. Een christelijke idee van Gods voorzienigheid moet dus altijd hierdoor gekleurd worden, door de God die niet opgeeft, die niet ver boven ons in de wolken is, maar die zich bevindt bij hen die lijden, in de modder van het bestaan. Precies dat laat ook ons zien wat het betekent en hoe het eruit ziet om Christus te volgen.
En tot slot kunnen en mogen we de liefde van Gods Geest overal aan het werk zien waar nieuw leven verschijnt te midden van dood en waar al kleine tekenen zichtbaar worden van Gods rijk.
Vertrouwen op Gods voorzienigheid, Christus navolgen en leven in de Geest, betekent dan delen en participeren in de energie van Gods bevrijdende en opofferende liefde en daardoor nieuwe moed en hoop te ontvangen. In de belofte dat niets ons zal kunnen scheiden van de liefde van Christus.
Amen.