Preek van de Week – Zondag 3 december ’23

Jesaja 63, 19b – 64, 8
Filippenzen 1, 1 – 11
Marcus 13, 24 – 37

I
De laatste woorden van het evangelie blijven bij me hangen.
Alsof Jezus zich omdraait en ons hier aankijkt.
‘Wees waakzaam!’
Laat de heer des huizes jullie niet slapend aantreffen
wanneer hij plotseling komt.
Een echte adventstekst.
Vol spanning.
Het kan midden in de nacht zijn,
bij het vallen van de avond of bij het krieken van de dag.
Maar dát hij komt is zeker.

Wat kan een mens er naar verlangen
dat de periode van Advent gewoon weer een aanloopje is naar Kerst.
Met een zweem van nostalgie.
Niet waakzaam hoeven zijn.
En toch vol verwachting.
Met de tijd meer naar binnen keren.
Alles loslaten waar je zo onrustig van wordt
en je concentreren op die ene dag,
die al lang in de agenda staat.
Om dan met de herders om de kribbe te staan
waarin Maria haar kind gelegd heeft.
Een eeuwigheid mag het duren.

Wat gun ik die eeuwigheid de jonge vrouw,
die staat voor zo veel jonge mensen.
De oproep om waakzaam te zijn heeft ze niet nodig,
want ze staat voortdurend aan.
Alert en overprikkeld.
Dikke kans om haar niet slapend aan te treffen.
Zo vaak wordt de slaap verstoord door alles wat er op haar af komt
en door gevoelens van angst.
Zonder precies te kunnen zeggen waar ze bang voor is.
Het huis van de wereld is geen veilig onderkomen meer.
Zelfs niet in het land van de onbegrensde mogelijkheden.
Ze heeft de profetie niet nodig
van een zon die verduisterd wordt
en een maan die geen licht meer geeft,
van sterren die uit de hemel vallen
en machten die wankelen.
Ze ervaart het om haar heen.
Ze voelt het in haar lijf.
Elk houvast ontbreekt.
‘Scheurde U maar de hemel open om af te dalen!’

‘Hoe bouw ik een relatie op met God?’ vraagt ze me.
‘Als ik bang ben en ik in paniek raak, probeer ik wel te bidden.
Maar het helpt niet.’

II
Hoe staat het met úw gebedsleven?
Dat is bijna een impertinente vraag hè?
U had die niet verwacht.
Veel te persoonlijk.
Een ander heeft daar niets mee te maken.
Het is iets tussen jou en God.
Maar de jonge vrouw vraagt er impliciet wel naar.
‘Hoe doe jij dat?’
De vraag ontwijken is zeggen
dat haar angsten en haar paniekaanvallen
meer iets zijn voor de psychotherapeut,
dat ze daarvoor bij de kerk aan het verkeerde adres is.
Maar is dat laatste ook zo?

Nou ja, je zou haar natuurlijk graag verder helpen.
Alleen, wat is er van je eigen gebedsleven geworden?
Mag het nog zo heten?
Je hebt zo veel opgeruimd,
móeten opruimen ook aan oude ballast,
dat er niet zo veel meer is overgebleven
dan roepen als je zélf bang bent
en danken op die momenten
dat je overweldigd wordt door blijdschap om het leven.
Dat laatste is al heel wat.
Maar dat er nou ritme in zit en bestand?
Je bidt en dankt als jij er aan toe bent.

Dat geldt niet voor iedereen.
Er zijn mensen voor wie het gebed zo vertrouwd is,
zo verweven met het leven,
dat ze vergeten zijn hoe het zo gekomen is.
‘Hoe doe jij dat?’ ‘Nou, gewoon’.
Voor zo iemand kan het lastig zijn
om zich te verplaatsen in de angsten van een jonge vrouw,
in een leven zonder houvast.
‘Gewoon..’ Was het leven maar gewoon!

III
Gedurende Advent lezen we in de Nieuwe Kerk
de brief van Paulus aan de gemeente van Filippi.
Het gebed neemt een belangrijke plaats in, in het leven van Paulus.
Het is de dragende grond voor de vreugde die hij ervaart
als hij aan de gemeente daar denkt
en bidt dat ze mag groeien in liefde.
En het gebed helpt hem om uit te blijven zien
naar de dag van Christus Jezus.

Een aantal maanden voor zijn executie door de Nazi’s,
schreef Dietrich Bonhoeffer vanuit zijn cel:
‘Christen zijn bestaat vandaag uit:
bidden, het goede doen onder de mensen,
en wachten op Gods tijd.’
Als de oude woorden hun kracht verliezen en verstommen,
omdat de kerk slechts uit is op zelfbehoud,
is dat wat er volgens hem rest.
‘Elk denken en praten en organiseren van christenen
moet herboren worden uit dat bidden en dat doen’ schrijft hij.
Het komt dicht in de buurt bij wat Paulus schrijft.
Bonhoeffer heeft zich in Paulus herkend.
Ook die zit gevangen als hij zijn brief schrijft.
En ook hij weet niet of hij het er levend van af zal brengen.

IV
Zowel bij Bonhoeffer als bij Paulus
is er geen sprake van paniek en aanhoudende angst.
Integendeel.
Ze weten zich verbonden.
Paulus met zijn metgezel Timoteüs en met de gemeente in Filippi.
Bonhoeffer met zijn liefsten thuis
en met zijn hartsvriend Eberhard Bethge.
Ondanks de muren van hun cel achter de muur van de gevangenis.
Ondanks de dreiging van een gewelddadige dood.
Verbonden.

We zijn gauw geneigd om dan te spreken van geloofshelden.
‘Dat zou ik niet kunnen’ denk je dan.
Maar dat is maar de vraag.
Weet jij wat er zou gebeuren
als het gebed niet langer de polsstok is
waarmee jij over sloten moet springen
en jij soms merkt dat die te kort is
of dat jouw techniek tekort schiet?
Wat als het gebed niet het bewijs is
van het houvast dat jíj in het geloof vindt
en het vertrouwen dat jíj in God hebt?
Wat als het andersom is?
Wat als het gebed grond onder jouw voeten gééft,
waar jij alleen een afgrond ziet?
Wat als het vertrouwen schépt in de uitzichtloosheid?

Dan is het goed om je gebedsleven niet vorm te geven
op basis van jouw gevoelens
en niet mee te laten bewegen met de staat van jouw geloof –
de ene dag wat meer, de andere dag wat minder of helemaal niet.
Eén van de monniken in Egmond zei eens tegen mij:
‘Als de klok luidt en ik mij in de kerk bij mijn broeders voeg
om met hen het getijdengebed te bidden,
voel ik er soms tijden niets bij.
Maar één ding weet ik zeker.
We bidden vijf keer op een dag.
Er komt een dag en een uur dat het mij aangrijpt,
dat een psalm mij meeneemt en optilt
en ik zeker weet dat ik nergens anders wil zijn dan hier.’

Dat is de omgekeerde wereld, die niet bij jou begint
maar die jou wel op het oog heeft.
In die omgekeerde wereld geloven Paulus en Bonhoeffer vanuit hun cel.
God zelf komt mee in het verhaal dat Hij is afgedaald om te bevrijden.
De muren van de cel houden God niet buiten.
Ontwapenend breekt Hij de weerstand.
De verborgen omgang met Hem in het gebed brengt Hij zelf tot stand.
God komt mee in Christus, de gekruisigde die leeft
en die ons achter dichte deuren zijn wonden toont,
als tekenen van zijn heerschappij.
In Hem weet Paulus zich verbonden met de gemeente van Filippi.
En het zelfde geldt voor Bonhoeffer
in de hechte band met zijn familie en zijn vrienden buiten de gevangenis.

Paulus dankt God vol vreugde voor die verbondenheid.
En bij Bonhoeffer vult de dankbaarheid
voor zijn familie en zijn vrienden
niet de leegte op van het gemis,
maar maakt ze wel dat hij er niet in verdwijnt.
Christus Jezus zal zijn werk in hen en in hem voltooien.
In een cel zonder ramen ziet hij uit naar de dag van Christus Jezus.

V
‘Hoe bouw ik een relatie op met God?’ vraagt mij de jonge vrouw.
‘Als ik bang ben en ik in paniek raak, probeer ik wel te bidden.
Maar het helpt niet.’
‘Probeer niet te hard en blijf dicht bij jezelf’ heb ik gezegd.
‘Kies een vast moment op de dag,
waarop je even niets hoeft dan alleen het uithouden met jezelf.
Of je nu blij bent of verdrietig,
weinig voelt of heel veel.
En wacht.
Heb geduld met jezelf.
Heb geduld met God.
En noem dat: bidden.’

En ook: ‘Zoek een plek als Mosterd,
waar je leeftijdgenoten ontmoet
die je weinig hoeft uit te leggen
omdat ze aan een half woord van jou genoeg hebben om je te begrijpen.
Samen even niet hoeven te jagen.
Verbondenheid ervaren door samen iets te doen met je handen,
met je lijf.
Ook dat is wachten op God.’

VI
Ik heb niet tegen haar gezegd:
‘Kom op zondag naar de Nieuwe Kerk’.
Terwijl ik dat het liefst wel had willen zeggen.
De kerkdienst als moment van wachten op God,
ongeacht hoe jij je voelt, hoe druk je het hebt
en hoe het er voor staat met je geloofsleven.
Denk aan die monnik in de Abdij van Egmond.

Maar ik heb het dus niet gezegd.
De Nieuwe Kerk is voor velen van ons
een plek om naar terug te keren.
Maar dan wel op je eigen tijd en als je ziel er naar staat.
Wat we hier op zondag samen zoeken
ligt misschien nog te veel in het verlengde
van wat ieder van ons individueel zoekt,
een God die door jouw hoepel springt.
Een God, die de gaten opvult, waarvan er steeds meer komen.
Dat is net iets anders dan wachten op God
en het uithouden met jezelf en bij anderen,
zonder direct de leegte te hoeven opvullen.

En wat uw gebedsleven betreft:
Voel uzelf niet schuldig als er weinig meer van over is.
En als het nog ouderwets in tact is,
doe dan niet alsof het gewoon is.
Hoe de staat van uw gebedsleven ook is,
weet dat het híer begint in de kerkdienst.
De barometer geeft niet de optelsom weer van al ons individueel geloven.
We zijn hier niet onder ons.
Het gezamenlijk gebed is een gave van God,
een kómen van God,
dat een bodem legt onder onze wankele voeten
en vertrouwen schept in de uitzichtloosheid.
Als we die gave durven ontvangen
en wij elke poging laten varen
om de kerk in de benen te houden
met wat wij aan geloof in huis hebben,
dan durf ik tegen een jonge vrouw, die op zoek is naar God, te zeggen:
‘Kom op zondag naar de Nieuwe Kerk’.

Het gezamenlijk gebed in de viering van de liturgie
verbindt ons met een wereld in nood
en helpt ons mensen in het gezicht te zien,
die niet bij de club horen;
mensen die wachten op onze solidariteit
en wij op die van hen – al beseffen we dat vaak niet.
Ons wordt niet gevraagd onszelf te overvragen.
God is aan zet.
En de Geest neemt ons mee.
Ze leert ons bidden:
‘Kom, Heer Jezus, kom!’
en in haar spoor te gaan.

Het slotwoord is aan Bonhoeffer:
‘Onze kerk, die deze jaren alleen gevochten heeft voor zelfbehoud
alsof ze een doel was op zich,
is niet in staat het verzoenende en verlossende woord te brengen
aan de wereld en de mensen.
Daarom moeten de oude woorden wel hun kracht verliezen
en verstommen.
Ons christen-zijn zal in deze tijd bestaan uit slechts twee elementen:
bidden en onder de mensen het goede doen.
Elk denken en praten en organiseren van christenen
moet herboren worden uit dat bidden en dat doen.’

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.