Preek van de Week – Zondag 17 maart 2024

Jeremia 31: 31 – 34
Johannes 12: 20 – 33

I
‘Je gaat het pas zien als je het doorhebt,’
is een van de beroemde uitspraken van Johan Cruijff.
Je kunt nog zo goed kijken,
maar als je niet weet waar je op moet letten,
dan zie je het niet.
Over dat zien gaat het in het evangelie van deze zondag.
‘Meneer, wij willen Jezus zien!’ (vers 21)
Het zijn Grieken die naar Jeruzalem zijn gekomen
om het Joodse paasfeest mee te vieren.
Zij kiezen Filippus uit om het gedaan te krijgen.
Hij spreekt hun taal.
Wie weet kan hij hen bij Jezus introduceren.
Ze hebben hem natuurlijk al lang gespot,
maar dat is wat anders dan zien.
Zien is hier de dingen op hun plek zien vallen,
je niet langer blind staren,
eindelijk het licht zien.

Deze Grieken zijn meer dan toeristen.
Het zijn God zoekers.
Die van de Joden wel te verstaan.
Iets heeft hen geraakt,
maar ze weten nog niet precies wat.
Ze zijn super gemotiveerd.
Alleen zit niemand in Jeruzalem nu op hen te wachten.
Ze representeren de wereld,
terwijl Jeruzalem op het punt staat om Pesach te gaan vieren.
Het feest van de uittocht uit Egypte
en de bevrijding uit de slavernij.
Een uniek verhaal over niemand zijn
en uitverkoren worden –
de eerste zijn onder alle volken,
geliefd, gekend, gekluisterd aan het hart van die Ene.
En daarin de durf vinden om te gaan
zonder garantie dat het allemaal wel goed zal komen.
Bij dit feest hebben ze de wereld niet nodig.
Ook zonder die Grieken zitten de hotels wel vol.
En toch zijn ze er.
‘Meneer, wij willen Jezus zien!’ (vers 21)
Filippus zit met de vraag in de maag.
Hij gaat er mee naar Andreas.

II
En nu wij.
Wie zijn wij in dit verhaal?
Ooit wisten we het.
We zijn Filippus en Andreas.
We spreken de taal van de wereld,
maar we zijn ook thuis in de kerk.
We vieren de feesten van Kerst en Pasen.
We openen op zondag de bijbel.
We breken het brood, drinken uit de beker
en weten ons als kerk ‘het lichaam van Christus’.
Dan zit je toch wel heel dicht bij het vuur.
Dan hoor je toch bij de mensen, die het zien,
die het door hebben.

En toch voelt het niet zo.
We zijn onzeker geworden.
Zijn wij nog wel zijn Lichaam?
Is Hij niet verder getrokken –
aan de gijzeling door de kerk ontsnapt?
Het ooit zo zeker weten
heeft plaats gemaakt voor verlangen.
Is dat niet wat ons hier verbindt?
Ja, we willen Jezus zien, als je dat zo mag zeggen.
Met nieuwe ogen.
We willen het licht ervaren
dat ons de weg wijst in het donker.
We hoeven het allemaal niet meer precies te snappen.
Maar we verlangen ernaar om geraakt worden,
om gekend te zijn.
O, als dat eens waar mocht zijn!
Want de wereld kennen we door en door.
En die is doodvermoeiend.

In die zin lijken we meer op die Grieken,
op ontdekkingstocht in Jeruzalem,
dan op de twee discipelen van Jezus: Filippus en Andreas.
We hebben wel kennis van het geloof,
maar die kennis helpt niet echt om het ook te zien.
We weten niet goed meer waar we kijken moeten.
Je stamelt: ‘God sta me bij.’
O, als dat eens zou kunnen.

III
Toen je alles nog zeker wist,
hoorde je Jezus Filippus en Andreas antwoorden:
‘Natuurlijk, laat ze maar bij me komen.’
Maar het antwoord van Jezus
lijkt helemaal geen antwoord op het verzoek te zijn.
‘De tijd is gekomen dat de Mensenzoon tot majesteit wordt verheven,’ (vers 23)
En vervolgens gaat het over sterven
en over je leven durven verliezen.
In plaats van op gemak gesteld te worden,
Ervaar je ongemak.
Zochten we hem nu juist niet op
om te kunnen ontsnappen aan alle onzekerheid,
om bewaard te worden voor onheil?
En nu ontsnapt hij ons.
Waar het met Hem naar toe lijkt te gaan,
dat is nou precies waar wij zo bang voor zijn
en waar wij het geloof en de kerk bij nodig hebben
om uit de buurt daarvan te blijven.

We hebben zo veel te verliezen.
En dat is al aan de gang.
Generatie op generatie heeft hard gewerkt
om de kinderen erop vooruit te laten gaan.
Maar dat werkt niet meer.
‘Ons land staat voor een grote opgave’
horen we bestuurders zeggen.
Maar ze gedragen zich als konijnen
die in de koplampen kijken
van wat er over ons heen raast.
Een beetje troost, is dat te veel gevraagd?
Een antwoord van boven.
Maar dan alsjeblieft een ander antwoord
dan vallen in de aarde
en sterven als een graankorrel.

Dat eeuwige leven dat ons beloofd wordt is mooi.
Maar dat is voor later, toch?
Als nu de tijd gekomen is
dat de Mensenzoon tot majesteit wordt verheven,
dan gaat het hopelijk toch ook over dit leven
en niet alleen over een leven na dit leven.
We gunnen Jezus zijn hemelse heerlijkheid,
maar wat hebben wij daar hier beneden aan?
Net nu we hem willen zien, lijken we Hem kwijt te raken.

Of…?
Aan het eind van de lezing horen we Jezus zeggen:
‘Wanneer ik van de aarde omhoog geheven word,
zal ik iedereen naar mij toe halen.’ (vers 32)
Dat klinkt troostend,
als een antwoord op de roep: ‘God, sta ons bij!
Boven alle rottigheid uitgetild worden.
Maar ja, dan liever niet
zoals in de toelichting van de evangelist Johannes:
‘Daarmee duidde Hij aan welke dood Hij zou sterven.’
Jezus spreekt hier over het kruis, niet over de hemel.
Het kruis staat in de wereld.
Het staat daar waar geen mens wil zijn.
Hadden we nu juist niet een God nodig
om ons te behoeden voor alle kwaad?
En nu krijgen we dit:
een verdoemde die ons naar zich toehaalt,
een verheven majesteit aan een kruis.
In Godsnaam…

IV
‘Meneer, wij willen Jezus zien!’
Wij willen in zijn lichtkring verkeren.
Bij de evangelist Johannes is het kruis zijn troon.
Wie de majesteit van Jezus wil zien, moet daar zijn.
Het Lichaam van Christus vormt zich onder het kruis.
Weet je niet waar je het zoeken moet,
zoek het dan daar waar de kruisdragers van vandaag zijn:
mensen die al langer niet weten waar ze het zoeken moeten.
Als de kerk de beweging naar hen durft te maken,
zal ze leven – eeuwig leven.
Een buurtkerk word je niet door je deur open te zetten
en zo gastvrij mogelijk te zijn.
Een stadskerk word je niet door culturele hoogstandjes
en louter mooie dingen te organiseren voor de mensen.
Ga op zoek naar waar de kruizen staan
en doe dat, zonder te verstoppen
waar jouw eigen hoogstpersoonlijk kruis staat.
Want daar schijnt het licht.
Daar verzamelt Christus ons.
Daar haalt Hij ons naar zich toe.

Ben je bang om die weg te gaan?
Schaam je er niet voor.
Christus is je ook in die angst voorgegaan
‘Nu slaat de angst mij om het hart.
Wat moet ik zeggen?’ (vers 27)
Hij zal ons de kunst van het loslaten leren.
In de lichtkring rond het kruis
zullen we eeuwig leven beleven
nu al,
hier al,
samen met Stadjers die nooit hadden gedacht
dat de kerk hun bondgenoot zou kunnen zijn.

In 1956 zei ds. George MacLeod in Govan,
de straatarme havenwijk van Glasgow:
‘Ik zeg dat het kruis thuis hoort midden op de Grote Markt,
net zo goed als boven de ingang van de kerk.
Ik herhaal nog maar eens dat Jezus niet gekruisigd werd
in een kathedraal tussen twee kaarsen
maar op een kruis tussen twee dieven;
op een vuilnisbelt; aan een kruispunt,
politiek geladen en zo kosmopolitisch
dat ze zijn titel moesten schrijven
in het Hebreeuws en in het Latijn en in het Grieks.
En op het soort plaats waar cynici hun scherpe mond gebruiken,
waar dieven vloeken en soldaten gokken.
Omdat dat is waar hij stierf,
en dat is waaraan hij dood ging.
En dat is waar zijn eigen mensen zouden moeten zijn.
En dat is waar het kerkmensen om zou moeten gaan.”
(‘Only one way left’ 1956 – G.F. MacLeod)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.