Preek van de Week – Zondag 16 april ’23

Bij Johannes 20: 19-31

I

Het verhaal gaat dat op een dag de duivel aan St. Maarten verschijnt in de gedaante van Christus. Maar de heilige liet zich niet voor de gek houden en vroeg hem ‘Waar zijn jouw wonden?’. Zo wist hij de duivel te ontmaskeren, omdat hij die wonden niet kon laten zien. Een Christus zonder wonden is Christus niet. Het zijn die wonden die ook centraal staan in onze evangelielezing deze ochtend.

II

De discipelen hebben zich terug getrokken met de deuren op slot. Maria heeft ze al verteld dat ze Jezus heeft gezien en toch is het nog de angst en het verdriet wat overheerst. Haar woorden zijn te mooi om waar te zijn, ze durven het niet te geloven. Maar dan – met de opgetrokken muren van verdriet om hen heen, verlamd door wanhoop en ongeloof, opgesloten in hun angst – staat Jezus plotseling in hun midden en spreekt tot hun angst met een vredegroet: ‘Shalom!’ ‘Vrede, zij met jullie!’

Twee keer herhaalt Jezus zijn vredegroet. Om het extra te benadrukken misschien? Of omdat de discipelen nog zo beduusd en overweldigd waren dat het ze de eerste keer nog niet lukte om te reageren? Of misschien zelfs omdat ze nog niet goed wisten wat ze ervan moesten maken? Was dit werkelijk Jezus, hun vriend, hun Heer?

Zou het misschien zo kunnen zijn dat de realisatie en de vreugde bij de discipelen pas komt door wat Jezus doet tussen zijn woorden van vrede in? Namelijk het tonen van zijn handen en zijn zij. Hij laat hun zijn wonden zien.

Jezus’ vredegroet brengt in herinnering de woorden die hij had gesproken tijdens de laatste maaltijd met zijn discipelen: “Ik laat jullie vrede na; mijn vrede geef ik jullie, zoals de wereld die niet geven kan. Maak je niet ongerust en verlies de moed niet”.

Vrede zoals de wereld die niet geven kan. Misschien is dat wel precies de vrede die de discipelen hier ervaren. Vrede die voortkomt uit de wetenschap dat, ondanks alle pijn en schade die het leven en de wereld kan aanrichten, Gods compassie en zorg zich hier in hun midden bevindt – belichaamd in Jezus.

Het is de vrede die komt in de aanwezigheid van de verrezen Christus, die óók de verwonde Christus is. Daarmee is het geen vrede of een mooie wens die geen voeling heeft met de vaak verwarrende of harde dagelijkse werkelijkheid. Want degene die deze woorden van vrede spreekt is degene die zelf de dupe werd van die harde en pijnlijke werkelijkheid, maar tegelijk ook degene die nu in hun midden staat als de opgestane.

Dat maakt zijn ‘Shalom’ anders dan alle andere vredegroeten die ze ooit gehoord hebben. Het is een vredegroet die hun angst en pijn ten volle serieus neemt, die de wonden niet negeert, maar juist daarin zichtbaar wordt.

Zo is God nog steeds in ons midden en zo komt zijn vrede vanochtend ook tot ons. Niet als iets wat ons lostrekt van de dagelijkse werkelijkheid, doet alsof alles koek en ei is of ons verdriet en onze wonden aan de kant schuift. Nee, God gaat onze wonden niet uit de weg, maar is juist daar te vinden. De wonden van Jezus tonen dat hij zijn solidariteit met de mensen zonder enige terughoudendheid leefde; een solidariteit die hem als offer aan het kruis bracht. De wonden van de wereld, de littekens in ons eigen leven, die ons – net als de discipelen – maar wat kunnen overweldigen en vullen met angst, verwarring en pijn, die wonden zijn ook zijn wonden en littekens laat Jezus hier zien.

En tegelijk vormen die wonden ook de kiemplaats voor de verrijzenis. Jezus had het zelf al gezegd: “Ik verzeker u, als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, want wanneer hij sterft brengt hij veel vruchten voort”.

Het toont dat zijn liefde een kracht is die zelfs de dood overleeft. In zijn uitgestoken en doorboorde handen deelt hij, op de diepst mogelijk manier, in ons menselijk bestaan. En heet hij ons tegelijk welkom in de goddelijke gemeenschap. In zijn verwonden en verrezen lichaam worden vrede, bevrijding en verzoening tastbaar, daarin ligt genezing en verandering.

III

Dat wordt bekrachtig in wat volgt. Wanneer we horen dat Jezus over zijn discipelen heen blaast en zegt ‘ontvang de Heilige Geest’. Over diezelfde discipelen die zo even nog angstig en lam geslagen zichzelf hadden teruggetrokken achter gesloten deuren. De adem was hen benomen, het leven. Ze wisten niet meer hoe ze nog verder konden.

Als jij of een geliefde ooit een paniekaanval hebt gehad, dan weet je wat angst met je kan doen. De hartkloppingen, de duizeligheid, het onvermogen om nog helder te denken, de adem die je niet meer onder controle krijgt of die je ontnomen lijkt te worden.

Zonder adem is er geen weg vooruit. En daarom geeft Jezus hen hier zijn eigen adem. Om hen weer vol te laten stromen met leven. Zodat ze niet alleen uit hun eigen angst en verlamming worden bevrijd, maar ook de kracht en de inspiratie van zijn Geest ontvangen om zelf op weg te gaan; dat leven door te geven en genezend en vergevend in zijn wereld aanwezig te zijn.

IV

Mochten we ons als lezer of hoorder nog afvragen wat er daar nu precies gebeurde… Johannes neemt het zekere voor het onzekere door ons Tomas als extra voorbeeld te geven. Voor veel van ons misschien ook wel bekend als ‘de ongelovige Thomas’, maar zo anders dan de andere discipelen was hij eigenlijk niet. Ook zij moesten het eerst met eigen ogen zien.

We hebben altijd het idee dat Thomas op zoek was naar fysiek bewijs, maar is dat ook echt zo? Of was het misschien iets anders en zegt dit idee meer over waar wij naar verlangen?

We horen Thomas zeggen: “Alleen als ik de wonden van de spijkers in zijn handen zie en met mijn vingers kan voelen, en als ik mijn hand in zijn zij kan leggen, zal ik het geloven”.

Het is niet perse Jezus’ gezicht wat Thomas wil zien, maar zijn wonden. Hij wil de plekken aanraken waar de Jezus – die hij zo goed kende – verwond was, waar de speer zijn zij in was gegaan zelfs nadat hij al dood was.

Wat als Thomas niet zocht naar bewijs dat Jezus werkelijk uit dat alles was teruggekomen? Wat als hij zocht naar bewijs dat Jezus daaruit was opgestaan zonder daarvan gescheiden te zijn?

Hij wil met eigen ogen zien dat de opgestane dezelfde is als de gewonde. Dat Jezus niet onaangetast en zo goed als nieuw is teruggekomen, maar dat hij is teruggekeerd naar zijn vrienden met zichtbaar bewijs dat hij dat wat het meest menselijk aan hem is nooit achter zich zal laten.

Thomas zoekt naar bewijs dat de Messias werkelijk alles weet wat er te weten valt over de ergste soort verwondingen en ademnood. En dat hij daar nooit afbreuk aan zal doen, nu niet en straks niet.

Want wat moest Thomas anders geloven? Dat Jezus’ nieuwe leven in God niets te maken had met zijn oude leven? Of dat geloven betekent dat we de gewonde wereld bekijken als een soort voorbijgaande illusie?

Dat kon hij niet accepteren. Hij wou de wonden en littekens op Jezus’ lichaam zien. Hij verlangde ernaar om met zijn eigen echte handen, Jezus’ eigen echte wonden aan te raken. Om zo te kunnen geloven dat het er werkelijk toe deed; dat Jezus’ opgestane leven van betekenis was voor elk leven, hoe gewond of bevreesd ook.

V

Van daaruit komt hij dan tot die belijdenis “Mijn Heer en mijn God.” Het is geen belijdenis die voortkomt uit een waterdichte argumentatie of een rotsvast geloof, maar een belijdenis die voortkomt uit de herkenning van de verwonde en verrezen Christus, hij die in ons leven deelt, inclusief de pijn en wonden.

De Tsjechische schrijver Tomas Halik schrijft daarover in zijn boek ‘Raak de wonden aan’: “Ik kan alleen ‘Mijn Heer! Mijn God!’ roepen als ik die wond zie die tot in zijn hart raakt”. En hij vervolgt: “Als het Latijnse woord voor geloven ‘credere’ is afgeleid van ‘cor dare’, je hart geven dan moet ik belijden dat mijn hart en mijn geloof alleen die God toebehoren die zijn wonden kan tonen”.

Ons geloof en onze liefde zijn een antwoord op degene die ons eerst heeft lief gehad. Een liefde die zichtbaar wordt in zijn wonden. Dat is wat wij samen en Inge Noor in het bijzonder zo ook mogen belijden.

VI

Daarnaast stelt Halik, dat geloven en dit roepen ‘Mijn Heer! Mijn God!’ alleen dan kan als we deze wonden van hem ook zelf aanraken; de wonden waar de wereld vol van is. Als we de pijn van onze naasten niet serieus nemen, kunnen we ook niet zo Gods naam belijden.

Want uiteindelijk vormen zijn opstanding en zijn littekens ook een uitnodiging en bevel voor ons, om hem in zijn liefde en solidariteit na te volgen. Om elkaars wonden aan te raken, te delen in verdriet en elkaars pijn te dragen.

Dat is soms nogal een overweldigende opgave. Want ook als we ons echt inspannen om alles te doen wat binnen onze krachten en mogelijkheden ligt, lijkt het soms toch alsof we machteloos staan of kan het voelen als een druppel op een gloeiende plaat.

En toch worden we telkens weer opgeroepen niet te vluchten voor de wonden van de wereld, om ze niet de rug toe te keren, maar te zien, aan te raken en ons door die wonden te laten aangrijpen. Dan gaat het niet alleen om het grote lijden ver weg, maar ook om de pijn binnen in de mensen om ons heen (die zo vaak onzichtbaar of verborgen is) én om onze eigen open wonden. Want als we ruimte maken voor de genezing van onze eigen wonden, dan dragen we daarin ook bij aan de genezing van de wereld. Het is vaak zelfs nodig om de pijn van anderen überhaupt te kunnen zien en hen te kunnen helpen.

VII

‘Omdat je mij gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.’ Het is Jezus antwoord op Thomas’ belijdenis. Johannes zette het op papier voor de eerste gemeente, toen de laatste ooggetuigen langzaam minder werden. Als een bemoediging, die ook nog steeds naar ons klinkt. En tegelijk is het maar één kant van het verhaal, want als mensen, vervuld van Gods Geest, dat goede nieuws van de gewonde én opgestane Christus blijven doorgeven en uitleven, dan wordt hij steeds weer zichtbaar.

Amen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.