Preek van de Week – Zondag 15 oktober door Hannah Westerink

Jesaja 25, 1 – 9
Matteüs 22, 1 – 14

Mocht u vanochtend naar de kerk zijn gekomen met het idee ‘eindelijk even een plek van rust te midden van alle onrust’, dan komt u met de teksten van vandaag van een koude kermis thuis. We ontkomen er vanochtend niet aan. En dat begint al direct bij de lezing van Jesaja 25: “U hebt de stad tot een bouwval gemaakt, de versterkte vesting tot een ruïne; het bolwerk van barbaren is geen stad meer, nooit zal ze worden herbouwd.” En het is niet zo’n grote stap om dan de beelden van afgelopen week weer op je netvlies te krijgen en je af te vragen wat hier in hemelsnaam bedoeld wordt. Welke stad? En wie zijn dan precies die barbaren? Nog meer geweld, God?

Twee weken geleden schreef ik voor het kerkblad dat de verhalen van deze zondag schuren, zoals gewoonlijk. En dat ik soms zou willen dat het eens zonneklaar zou zijn. Dat de teksten van vandaag uit te leggen zijn ‘gewoon zoals het er staat’. De koning in Mattheus staat voor God, het bruiloftsfeest voor de hemel en de duisternis voor de hel. De wereld kunnen indelen in goed en fout. En soort puzzeltje maken die je maar op één manier goed kan leggen, wel zo overzichtelijk.

Maar de afgelopen week voelde alsof er puzzelstukjes kwijt waren, en alsof er werkelijk geen enkel stukje meer paste. Deze overweging is dan ook absoluut niet een afgemaakte puzzel; wellicht hooguit geschuif met wat stukjes. Puzzelt u vooral zelf lekker mee.

Laten we beginnen bij het verhaal uit Mattheüs. Overigens, even vooraf; Mattheus heeft nogal een voorkeur voor het hellevuur, meer dan de andere Evangelisten. (Daar zou je Freud toch op los willen laten).
Maar oké, wat gebeurt er dan in dit verhaal? Jezus vertelt deze gelijkenis aan de hogepriesters en farizeeërs. Zojuist had hij hen al een gelijkenis verteld die ook over hen ging. En deze hogepriesters en Farizeeërs wilden Jezus graag gevangennemen, maar dat durfden ze niet. En Jezus vertelt hen dan opnieuw een gelijkenis.

En met deze gelijkenis lijkt hij de Farizeeërs terecht te wijzen; zíj zijn die welgestelde mensen; uitgenodigd voor het bruiloftsfeest, maar die het vervolgens met een smoes laten afweten. Zij, die niets van deze Jezus willen weten. Hun manier van leven die tegenovergesteld is aan het leven dat Jezus verkondigt. Het is niet het leven van het koninkrijk en het is niet de weg van de Eeuwige.

Het is een leven vanuit dwang en controle, van een elkaar voortdurend de maat nemen en een ‘ik weet het beter dan jij’. Het lijkt op het eerste gezicht heel wat; de farizeeërs die zich toch perfect aan alle regels houden. En oppervlakkig gezien zou je veel vrucht verwachten, maar hun ‘vruchten’ blijken voornamelijk frustratie, oordeel en cynisme. Ze zien het goede niet, terwijl het recht voor hun neus staat. Ze zien Jezus niet, terwijl Hij recht voor hun neus staat. Ze zien degene die hun uitnodigt niet. Niet echt.

Het zó streven naar perfectie, dat koninkrijk willen verdienen, dat het met name angst oplevert. Angst dat het nooit goed genoeg is en altijd beter moet. En het maximale wat dan te bereiken is, is een oppervlakkig gevoel van zelfvoldaanheid. Maar zelfvoldaanheid is nog geen vreugde. Het is het eigen ego opblazen, omdat het bang en onzeker is.

Misschien, omdat de taal van oordeel, van regels, soms makkelijker te verteren is dan de taal van liefde en vertrouwen. (de taal van het koninkrijk) Dat koninkrijk dat niet meer verdiend hoeft te worden, ze waren immers allang uitgenodigd voor het bruiloftsfeest.

Hier komen we nog wel aardig in mee, Jezus die de farizeeërs weer eens (toch vrij terecht) terechtwijst.

En dan denk je daarna heel even: Ph ja, mooi, echt op z’n Jezus weer hoor: De koning (God), die dan de armen en de zwakken, de goeden en de slechten, de mensen die het vaak allemaal niet zo weten, uitnodigt voor het bruiloftsfeest. Heerlijk.

Maar dat enthousiasme duurt niet al te lang, want… iemand heeft geen bruiloftskleding aan en wordt hup de duisternis ingeworpen. Nee, goed feest, Jezus.

En dat voelt nogal wrang. En ik kom er niet echt uit. Het is als dat stuk in Jesaja wat we zojuist gelezen hebben, waar je even, heel even, denkt; ja, ja, dít is het:

“Voor altijd doet Hij de dood teniet. God, de HEER, wist de tranen van elk gezicht —- Hij is de HEER, Hij is onze hoop. Juich en wees blij: Hij heeft ons gered!”

En god, wat wens je dat; dat alle tranen van een ieders gezicht worden gewist. De hand van de Eeuwige die zachtjes over alle gezichten strijkt.
En ik zou willen dat het Bijbelgedeelte hier stopt. Ík wil hier stoppen. (en ik snap ook dat die christelijke troost kaartjes stoppen na ‘Eens zal God alle tranen afwissen’) Maar het Bijbelgedeelte stopt hier natuurlijk niet, en gaat verder: “De hand van de Heer rust op deze berg, maar onder zijn voeten wordt Moab vertrapt…

Dan begint alle ellende toch gewoon weer opnieuw? Geweld dat met geweld beantwoord wordt. Geweld dat altijd weer leidt tot nieuw geweld. Is dit Gods oplossing? Er worden op deze aarde al genoeg mensen de duisternis ingeworpen? Dood is toch niet de weg van de Levende?

Even heb ik gedacht om hier te eindigen; dat ik het er niet mee eens ben of het gewoonweg ook niet meer weet.

Maar misschien is dat te makkelijk; om alles wat schuurt, weg te poetsen, weg te laten. En wellicht is het ook wat we uiteindelijk helemaal niet willen; dat alles met Gods dekmantel der liefde wordt bedekt. Ergens voelen we aan, dat ook onvoorwaardelijke liefde wel dergelijk grenzen moet hebben.
En misschien is dit voorbeeld dan helpend, ik las het van de week op Instagram, geschreven door een psychologe:
Een zin die je nog wel eens binnen relaties hoort (misschien ken je ‘m wel): Als je mij niet op mijn slechtst accepteert, dan verdien je me niet op mijn best. Maar, die psychologe is het daar nog niet zo mee eens en ze schetst een alternatief:
Stel grenzen aan het slechtste in mij. Daag de delen van mij uit waarvan we allebei weten dat ze kunnen groeien. Houd van me, houd mijn gekwetste delen met zachtheid vast, maar accepteer alsjeblieft niet dat mijn slechtste delen op hol slaan.

Natuurlijk willen we dat mensen de moeilijke dingen samen met ons doorstaan, dat ze de uitdagingen met ons aangaan, dat ze ons bijstaan, juist als het moeilijk wordt. Maar laten we dit gesprek iets genuanceerder maken; Liefde kan onvoorwaardelijk zijn, maar relaties hebben voorwaarden. Grenzen stellen aan de “slechtste” kanten is eigenlijk een van de meest liefdevolle dingen die iemand kan doen. Erkennen dat we niet zomaar kunnen handelen of mensen op een bepaalde manier kunnen behandelen en vervolgens niet verwachten dat er consequenties zijn… anders straffen wij (je verdient me dan niet op mijn best) is nou niet echt een geweldige manier om te groeien en te helen.

Grenzen stellen, omdat dat uiteindelijk liefdevoller is dan grenzeloosheid.

Maar, is grenzen stellen dan ook het vertrappen van de stad Moab? Het iemand werpen in de duisternis? Alsjeblieft niet. Laten we vandaag het door God vertrapte Moab, de in de duisternis geworpene, niet in gaan vullen met daadwerkelijke steden, met daadwerkelijke personen.
Maar om het te zien als het grotere kwaad; kwaad waar wel degelijk een einde aan moet komen. Waar grenzen aan gesteld moeten worden De stad Moab als een soort personificatie van alles wat ons geweld aan doet. Aan dat, wat de wereld zoveel geweld aandoet.

En dan wij. Hebben wij nog ergens een plek in dit verhaal? Van een afstandje is het altijd makkelijker om er iets van te vinden. Of om het gewoonweg langs je heen te laten gaan.

Herkennen wij iets van onszelf in die eerst uitgenodigden, die Farizeeërs? Het zo nu en dan opgesloten zitten in een ivoren toren van eigen gelijk, maar intussen ook afgesloten van de mensen om ons heen.

In het verzinnen van allerlei regeltjes voor onszelf; in de hoop om ‘dat koninkrijk’ te verdienen; om maar goed genoeg bevonden te worden. Door de ander, maar misschien ook (wel) door onszelf.

Of in een ‘we doen toch zo ons best, waarom ziet eigenlijk niemand dat? Waarom wordt dat niet gewaardeerd?’

En we leven zomaar weer vanuit die regeltjes; vanuit dwang en controle. We zijn daardoor zo gericht op onszelf en we zien de ander niet (meer) terwijl hij of zij recht voor onze neus staat. Omdat we ergens, diep van binnen, soms bang zijn om zelf daadwerkelijk gezien te worden.

Want wat als iemand ons ziet zoals we werkelijk zijn. Met onze goede én onze slechte kanten. Wat als we dán afgekeurd worden? Dan is die ivoren toren misschien eenzaam, maar wel veilig.

Het gevoel dat wanneer iemand meer/alles van jou ziet of weet, dat jij diegene zou zijn die duisternis wordt ingegooid. Misschien dan niet (meer) door een God, maar gevoelsmatig wel door de mensen om je heen.

En we raken zomaar uit contact, met de ander, met onszelf. En we vergeten zomaar dat we allang uitgenodigd waren voor dat koninkrijk.
Maar die weg van dwang en controle, is niet de weg van het koninkrijk. Jezus stelt hier iets anders voor; Jezus stelt een tafel voor, een tafel met goeden en slechten. De tafel van u, jou, en mij. Met al het goede en slechte dat in ons huist. Die tafel is een toevlucht voor de zwakken, een toevlucht voor armen in nood. Voor degene die niet meer weet waar hij het zoeken moet. Die met z’n mond vol tanden staat.

De stoelen aan deze tafel zitten niet altijd even lekker. Het is soms ongemakkelijk; om geconfronteerd te worden met zowel het mooie als het lelijke; in de ander én in onszelf. Het is een tafel van contact, van écht contact. Van zien, en een allang gezien zijn. En hoewel er weinig mooier is dan dat, is het ook ingewikkeld. Het is aan tafel zitten en soms de onmacht recht in de ogen kijken. Maar het is wel echt, en samen.

Het is een tafel van overvloed, waar u, jij, en ik allang voor zijn uitgenodigd.

Ik wil afsluiten met een gedicht over die tafel, geschreven door de Ierse dichter Padraig o Tuama en vertaald door Rikko Voorberg:

In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest
In de naam van goed zijn en lief zijn en gebroken maar samen
In de naam van zinvol en leven en dat je me toch niet belazert
In de naam van donker en licht en het schemer daartussen
In de naam van maaltijd en delen en kampvuurtjes blussen
In de naam van daadkracht en vrede en een ervan verlost zijn
In de naam van eten en drinken en biechten met miswijn
In de naam van verdriet, en spijt en hevige obsessie
De naam van heilige woede en een geest van agressie
In de naam van vergeven en hopen dat ik ooit kan vergeten
In de naam van de vader, de zoon en de geest met mij weten
In de naam van wat schoon is en scheef is en wat steeds weer kapot gaat
In de naam van rotsvast belijden dat met twijfel een paar maakt
Komen we hier samen,
een tafel vol vreemden,
we hopen op droomland
maar vrezen te geven.
Om ons denken te voelen
en echt te gaan leven
Om ons weer echt even mensen te weten
en het mooier dan voordoen voor nu te vergeten
In de naam van theo- en filo- of wat voor sofie
In de naam van werk en studie en nieuwe familie
In de naam van verlangen en liefde en donkere obsessie
In de naam van verloren en eenzaam en diepe depressie
In de naam van dat wat ik eigenlijk niet meer kan dragen
In de naam van goed zijn en vriend zijn en een heel bewust even
In de naam van thuis zijn en veilig en echt samen leven.

Amen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.