Deuteronomium 18, 15 – 20
Marcus 1, 21 – 28
I
Die woedende schreeuw, waar komt die vandaan?
‘Wat hebben wij met Jou te maken en Jij met ons, Jezus uit Nazaret?’
Ach, een incident toch?
Niet groter maken dan het is.
Kan gebeuren.
Een verward mens.
Hij kan het niet helpen.
Vervelend, die verstoring van de samenkomst.
Maar meer ook niet.
Volgende week is alles weer gewoon
en hebben we wat om bij de koffie over na te praten.
Maar is die daar wel een verward mens?
Ja, zeg het maar.
Hoe moet je een mens, bezeten door een onreine geest, anders noemen,
wil je het verhaal naar hier en nu vertalen?
Oké, dan nog een vraag:
Is het wel een incident?
Nou ja, je mag toch hopen dat hij er volgende week niet weer is.
Of dat hij in ieder geval dan zijn medicatie heeft genomen.
II
Toch is er iets met dit verhaal,
dat doet vermoeden dat de woede dieper zit
en breder wordt gedragen.
Alleen, je krijgt nauwelijks de tijd om er bij stil te staan.
Want zeker het begin van het Marcus evangelie
heeft een ongelooflijke vaart.
Het gaat van Nazaret naar de Jordaan.
Van de Jordaan naar de woestijn.
Van de woestijn terug naar Galilea.
Daar roept Jezus vissers weg bij hun netten
om met Hem vissers van mensen te worden.
En hup, naar Kafarnaüm,
naar de synagoge op de eerstvolgende sabbat.
De vaart van het verhaal is hier in de vertaling gaan zitten.
Want het woord sabbat staat er toch echt in meervoud.
Het is geen eenmalig bezoek.
De urgentie van de boodschap
dat het koningschap van God dichtbij gekomen is
en dat het tijd is voor verandering,
gaat blijkbaar prima samen
met het wekelijks trouw bezoeken van de synagoge op sabbat.
Er heeft zich spanning opgebouwd,
sinds Jezus daar is binnen gekomen
om vanuit Thora en Profeten de mensen te onderrichten.
En niet alleen bij die ene mens
met zijn door ons vermoede rugzakje.
Hij spreekt ook niet louter voor zichzelf.
‘Wat hebben wíj met Jou te maken?’
Wij van Kafarnaüm.
Wat denk je wel niet, jij uit Nazaret?
Uiterst effectief.
Allesbehalve verward.
Zo zet je iemand weg, die meent aan de boom te moeten schudden.
Kafarnaüm, hier, heeft allure, is een knooppunt en een kenniscentrum.
Dat kun je van Nazaret, waar jij vandaan komt, niet zeggen.
Jezus heeft er iets losgemaakt.
Mensen zijn ondersteboven van zijn onderricht.
Dat is iets anders dan applaus.
Ze zijn uit hun doen,
weten niet of ze moeten huilen of lachen.
Hij doet het zo anders dan de bijbelgeleerden van Kafarnaüm.
Hij spreekt als een die gezag heeft.
Maar wat dat dan weer precies is?
En hoe het kan?
Hij komt immers wel uit Nazaret.
Uit Názaret nog wel.
Ook in die zin zet Hij alles op de kop.
Hij is de laatste die de eerste wordt, uit dat bekende kerklied.
Met die versregel:
‘Het onderste komt boven, de torens vallen om’
Omver geblazen.
Dat is misschien nog wel de beste vertaling voor het woord
dat de gemoedstoestand van de mensen in de synagoge weergeeft
III
Van die ene, die woedend uithaalt,
zegt dit evangelie dat hij behept is met een onreine geest.
Het is geen toeval dat hij daar is.
Waar Jezus komt, verschijnen ze.
Hij roept ze zelf tevoorschijn.
Niet om een arme stakkerd te genezen,
maar om de geesten te ontmaskeren
die de komst van Gods koningschap in de weg zitten
en die de torens overeind willen houden.
Hij komt om hen het zwijgen op te leggen;
hen uit te bannen, weg te blazen.
In dit geval de geest van ‘wij weten hoe het zit’,
‘wij weten hoe het hoort’,
‘wij kennen Gods bedoelingen’.
En dus weten wij beter dan jijzelf wie jij bent,
namelijk de heilige van God.
Daag ons niet uit.
Distantieer je niet van ons.
Laat dit heilig huis hier heel.
Zaag niet aan de poten van de stoel van onze bijbelgeleerden.
Word een van ons.
Je zult ons nodig hebben.
Die geest heet in het evangelie onrein
en is bepaald niet buitenkerkelijk.
‘Wee jullie, bijbelgeleerden, huichelaars,’ zegt Jezus elders,
‘jullie lijken op witgepleisterde graven,
die er vanbuiten wel fraai uitzien,
maar vol liggen met doodsbeenderen en andere onreinheden.’
Over die geest gaat het hier.
Dit is zijn domein.
En dat is groter dan die ene mens.
IV
Zo scherp is de grens niet
tussen die ene die woedend schreeuwt
en de anderen die ondersteboven zijn van het onderricht van Jezus.
Ze weten niet hoe ze het hebben.
Jezus kleurt buiten de lijntjes van wat ze gewend zijn,
hoe ze zichzelf zien,
en hoe ze God ter sprake brengen.
De schreeuwer verzet zich.
De anderen weten nog niet wat hen is overkomen.
Dit is niet de een tegenover alle anderen.
Dit is iedereen en Jezus in hun midden.
Hij spreekt hen toe als iemand met gezag.
Het is nog niet zo makkelijk om te zeggen wat dat is – gezag.
De bijbelgeleerden hebben het in ieder geval niet.
Het gezag dat Jezus heeft zit ‘m dus niet in de bijbelkennis.
Die is rijkelijk aanwezig in Kafarnaüm.
En je mag verwachten dat het daar
met het spel van kennisoverdracht ook wel goed zit,
met creatieve leraren die op z’n tijd leerling durven zijn.
Geen omgevallen boekenkasten dus.
Ze dwingen respect af met hun onderricht.
Maar geen gezag, aldus het verhaal.
Het woord duidt op een doorzettingsmacht,
die niet in de bestaande machtsstructuren ligt besloten.
Het heeft alles te maken met de proclamatie van het evangelie:
‘De tijd is aangebroken,
het koninkrijk van God is nabij:
kom tot inkeer en geloof dit goede nieuws.’
Het goede nieuws komt van buiten de lijntjes.
Het is ongehoord.
Maar het komt zó tot je, dat je direct weet:
‘Ik sta voor de keuze!’.
Geef ik gehoor?
Of verzet ik me omdat ik weet wat ik heb en niet wat ik krijg?
Gééf ik het gezag of respecteer ik het bestaande
en onthoud ik het gezag aan Jezus.
Dat is ook een kant van het gezag.
Gezag dwing je niet af, zoals respect.
Gezag gééf je.
Blijkbaar is het inherent aan het komen van Gods koningschap,
dat je vrij bent om ervoor te kiezen.
Het mag dan wel van buiten de jou bekende lijntjes komen,
maar het komt jouw leven binnen op een manier waardoor je weet:
Nu komt het erop aan
en ik kan kiezen of ik erin mee wil gaan.
Hier is een vrijheid, die ik nog niet kende.
Een vrijheid die ik niet hoef te bevechten,
maar die mij wordt geschonken.
Een die alles anders maakt.
Alles nét even anders.
Maar wel beslíssend anders.
Met de proclamatie van het evangelie
is Jezus niet de Rattenvanger van Hamelen.
Hij betovert ons niet.
Er is geen lokroep.
Hij roept ons wakker,
blaast ons geharnaste ik omver.
‘Mens, ben je daar?’
Geen wonder dat de mensen in de synagoge van Kafarnaüm
ondersteboven zijn.
Ze weten zich gezien.
En ontmaskerd tegelijk.
Ook de onreine geest weet zich gezien.
Maar hij wil het niet.
Of: hij wil het anders.
Hij wil respect boven gezag.
Hij wil doorbouwen aan de macht van het bestaande,
blijven klussen aan zijn ego.
Hij wil dat God zich daarnaar voegt.
Nee, hij weet zeker dat dit Gods bedoeling is.
Binnen de lijntjes van wat gegroeid is,
met respect voor de traditie en het bevoegd gezag,
dat het misschien soms niet krijgt,
maar het wel heeft.
Omwille van het algemeen belang.
V
Ondersteboven is misschien niet de meest precieze vertaling
van de gemoedstoestand van de mensen,
maar het dekt de lading wel.
Het onderste komt boven.
Dat was niet jouw bedoeling.
Wat onderop ligt, ligt niet voor niets onderop.
Daar liggen de zaken waar je liever niet mee voor de dag komt.
Waar je je voor schaamt.
Wat in je leven onverwerkt bleef, onopgelost.
Zo ver weg gedrukt
dat je zelf niet eens meer weet hoe het eruit ziet,
alleen dat het er nog ligt.
Een spa dieper dan het antwoord dat je geeft
tijdens een sollicitatiegesprek
als er gevraagd wordt naar je zwakke kanten.
Een teken van zelfkennis en evenwichtigheid
als je die weet te benoemen naast je sterke kanten.
In wat Jezus zegt, in wie Jezus is, komt het onderste bij je boven.
Niks evenwicht!
Hij blaast je weg.
Én hij richt je op.
Ontslagen van de plicht om te deugen.
Ontdaan van alle dikdoenerij.
Met de scherven van je leven
waarin het licht van de hemel valt,
dat jou doet schitteren.
In een nieuw evenwicht,
waarin je je niet meer vertilt aan je tekort.
Laat uw Koninkrijk maar komen!
Jij bent er klaar voor.
Alleen zulke mensen als jij kunnen zeggen:
‘Een nieuwe leer met groot gezag!’
En dan niet schrikken van de weerstand die het oproept
bij hen die zich schrap zetten
en die zich willen onderscheiden ten koste van anderen.
In goeddoenerij en met hun godsdienstig streepje voor.
Of in het anderszins klein maken van anderen
met een beroep op het recht
om wat vreemd is buiten de deur te houden.
VI
Als in het komen van Gods koningschap het onderste boven komt,
zal de kerk moeten leren het zonder piketpaaltjes te stellen,
die ze om haar bedoening heeft neergezet.
Ze zijn er neergezet om het meest eigene te bewaken,
van het zindelijke denken van de vrijzinnigheid
tot de vermeende waarheid van de orthodoxie,
van de naastenliefde die zo haar grenzen heeft
tot de vormen van vieren die heilig werden verklaard.
Want ze gaan ondersteboven, de piketpaaltjes!
En de kerk zal ontdekken dat wat haar het meest eigen is,
niet de geclaimde waarheid is
of de vrijheid om te denken wat je wilt,
ook niet het welbevinden van het ons kent ons
of de heerlijke routine van de liturgie,
maar dat ze gezien is in haar kwetsbaarheid,
omver geblazen én opgericht
door een liefde die alle verstand te boven gaat.
Laten we bidden om de Geest,
die waait waarheen ze wil,
met een voorliefde voor wat niet deugt
en voor wie zich niet mooier voor kunnen doen dan ze zijn.
Niet dat het altijd een feestje is om in de wind te gaan staan.
Maar dat wordt het wel,
waar het mensen gegeven wordt
om elkaars tekort te verduren
en elkaar op te richten als ze onderuit zijn gegaan.
Voorbij aan alles wat we meenden te moeten organiseren en inkaderen.
En het wórdt ons gegeven. In Christus wordt ons álles gegeven.
Een heel bijzonder uitleg, die me diep raakt, nu ik de uitleg nog eens rustig lees.
Tijdens de dienst was me veel ontgaan, vooral in het tweede gedeelte van de uitleg.
Wij waren niet in de kerk maar via het Internet de dienst kunnen terughoren en nalezen. Wat een rijkdom: ‘In Christus wordt ons alles gegeven’. Amen.