Bij 1 Korinthe 1: 1-17
Kort geleden luisterde ik naar een podcast met de Denker des Vaderlands, Paul van Tongeren. In het gesprek wat zich daar ontvouwde vertelde hij over wat hem in het christendom aanspreekt. Hij zei: ‘wat mij eigenlijk het meest aanspreekt is de rare mix van twee dingen die elkaar eigenlijk lijken tegen te spreken. Ik denk dat het christendom enerzijds gekenmerkt wordt door een heel sterk moreel appèl – het is nooit genoeg wat je doet – en anderzijds een soort van hele sterke affirmatie van wat gegeven is – het is goed zoals het is’. Of zoals we in het begin van de Bijbel lezen: ‘en God zag dat het goed was’. ‘Het is de combinatie van die twee (die eindeloze extreme oproep en tegelijk het vertrouwen dat het goed is) die ik heel mooi vindt’, zo zei van Tongeren. ‘Het houdt je eigenlijk voortdurend in beweging en tegelijk beschermt het tegen een soort cynisme – het idee dat het toch nooit wat wordt’.
Deze tweeslag – dit karakteristieke van het christelijk geloof – waar van Tongeren op wijst, is iets waar Paulus wel mee in zou stemmen. Het is een thema wat doorgaand terugkomt in zijn brieven, zij het misschien soms in andere bewoordingen. Zo spreekt Paulus vaak over de genade waar we deel aan hebben in Christus en wijst hij er dan tegelijk op dat die genade ons ook ergens toe roept. Of vanochtend in die eerste verzen die we lazen uit de brief aan de gemeente van God in Korinthe, waar hij hen beschrijft als: ‘geheiligd in Christus Jezus en geroepen om Gods heiligen te zijn’. Die twee zijn voor Paulus beide ten volle waar, het is niet of het één of het ander.
En in onze lezing van vanochtend past Paulus deze waarheid dan toe op de thematiek van eenheid. Een mooi en toepasselijk thema, ook voor ons, op deze zondag aan het eind van de Week van Gebed voor de Eenheid. Een week waarin in Groningen en wereldwijd extra wordt stil gestaan bij de eenheid en verbondenheid van christenen en kerken. Een week die in Groningen de gelegenheid biedt om kennis te maken met andere kerken, geloofs- en gebedstradities. Maar ook een week die soms pijnlijk duidelijk maakt dat eenheid en samenwerking soms nog behoorlijk ingewikkeld blijken; dat we het misschien wel prettig vinden om op eigen eilandjes te werken, veilig binnen onze eigen theologische voorkeuren of met vormen waarin we ons comfortabel voelen.
Maar hoe zit dat dan precies? Is die diversiteit problematisch, mag die er niet zijn? Dat is niet wat Paulus bedoeld. Tenslotte wijst hij verderop in de brief aan Korinthe er juist op hoe divers het lichaam van Christus is, één lichaam met vele leden. Met handen, voeten, oren en ogen die elkaar aanvullen. Máár ze is tegelijk wel één lichaam. Er gaat iets mis wanneer de hand tegen de voet zegt: ik heb jou niet nodig.
De eenheid van dat lichaam begint bij Christus. Die eenheid bestaat in en door hem. Eén met hem, zijn wij één met elkaar. Daarom ook dat Paulus zijn brief aan de gemeente in Korinthe begint met de woorden: ‘Ik dank mijn God altijd voor u, omdat Hij u in Christus Jezus zijn genade heeft geschonken. Door uw eenheid met Hem bent u in elk opzicht rijk geworden’. En iets verderop: ‘God, door wie u geroepen bent om één te zijn met zijn Zoon Jezus Christus, onze Heer, is trouw’. Met die ‘eenheid’ doelt Paulus op de participatie in en gemeenschap met Christus.
Het is vanuit die overtuiging, en misschien ook wel de dankbaarheid en verwondering daarover, dat Paulus dan zijn oproep en vermaning begint: ‘Broeders en zusters, in de naam van onze Heer Jezus Christus roep ik u op om allen eensgezind te zijn: om scheuringen te vermijden en in uw denken en uw overtuiging volkomen één te zijn’. Paulus zegt eigenlijk als het ware: zeggen dat je één bent met Christus, maar onderling niet één zijn, dat is een contradictio in terminis. Want in Christus is er wel diversiteit, maar geen onderscheidt of verdeeldheid. Of om Paulus’ retorische vraag aan de gemeente in Korinthe maar te gebruiken: ‘Is Christus dan verdeeld?’
Die gemeente van Korinthe, waar Paulus aan schrijft, bestond waarschijnlijk eerder uit een paar dozijn mensen dan uit honderden. Maar hoewel ze niet groot was, was ze toch op verschillende manieren verdeeld geraakt. De vorm van aanbidding, sociale en economische status, seksuele moraal, spirituele gaven en opleidingsniveau of kennis, het zijn zomaar wat dingen waarover ze verdeeld waren. En hier aan het begin van de brief is het thema van verdeeldheid: leiderschap.
Wanneer Paulus de gemeente oproept om scheuringen te vermijden en één te zijn in denken en overtuigingen, dan is dat niet simpelweg omdat hij iemand is die oncomfortabel is met conflict. Het gaat Paulus om iets veel groters dan de lieve vrede bewaren. De afzonderlijke punten van verdeeldheid in Korinthe zijn volgens hem een uiting van een onderliggend probleem. Namelijk dat de Korintiërs nog niet hadden begrepen dat het kruis van Christus, Gods manier was om hun manier van onderscheidt maken, van zichzelf en elkaar definiëren, evalueren en waarderen, volledig op zijn kop te zetten.
Paulus’ zorg is dat de Korintiërs nog steeds leven naar die oude maatstaven en de ‘wijsheid van de wereld’ die teniet is gedaan door het kruis. Het waren maatstaven en een vorm van wijsheid die vertelden dat je het gemaakt had wanneer je succesvol was of invloedrijk. Dat je van waarde was wanneer je voldeed aan het toonbeeld van mannelijkheid of retorisch begaafd was. Maar zo wil Paulus duidelijk maken: deze oude vormen van identiteit, van jezelf en anderen verstaan, die hebben afgedaan en worden vervangen door lidmaatschap in het éne lichaam van Christus en het delen in één Geest. Ja, gedoopt in de naam van Christus – niet in die van Paulus – is er een einde gekomen aan oude structuren van zelfdefinitie. In de doop zijn ze gestorven met Christus en opgestaan in een nieuw leven.
Dat is waarom Paulus zo fel van leer trekt tegen de gelovigen in Korinthe. Die oude structuren van zelfdefinitie en die oude maatstaven waarmee men elkaar beoordeelde en die door Christus zijn teniet gedaan, worden hier door de Korintiërs weer tot leven gewekt. ‘Ik ben van Paulus, ik van Apollos en ik van Kefas’, zeggen ze.
Volgens mij verschillen wij daarin helemaal niet zo veel van de gemeente in Korinthe en is diezelfde neiging misschien wel herkenbaar. Goed, zo verzuild is Nederland inmiddels niet meer en zelfs voor veel van mijn christelijke vrienden is het verschil tussen gereformeerd, gereformeerd vrijgemaakt, hervormd of christelijk gereformeerd, een raadsel. Maar tegelijk doen hokjes als evangelisch, vrijzinnig of orthodox het nog best goed. En niet zelden klinkt daar volgens mij ook nog iets in mee van ‘mij niet gezien, of dat is wel heel ouderwets of heel oppervlakkig’. Maar wanneer wij iets niet begrijpen, maakt dat het niet minder waardevol. Misschien helpt het ons juist om op onze eigen overtuigingen en vormen te reflecteren.
Maar volgens Paulus is die onderlinge verdeeldheid dus niet de enige bedreiging voor de eenheid. Het zijn ook die oude maatstaven waarmee we onszelf en andere beoordelen, de manier waarop we onze identiteit vormen of succes en geschiktheid definiëren.
Hoe zit dat hier, vandaag? Laten we als kerk werkelijk iets zien van het nieuwe leven in Christus? Het leven waarin die oude maatstaven er niet meer toe doe, maar waarin we allemaal deel zijn van dat ene lichaam. Verschillend, maar wel één. Stuk voor stuk van onschatbare waarde. Of lopen de traditionele scheidingslijnen en waardeoordelen ook dwars door onze kerk heen? Kan iedereen zich hier echt thuis voelen en volwaardig mee doen, of verreist dat toch een bepaald intellectueel niveau of culturele bagage? Ik vraag het me soms af en ben daar zelf, alleen al door de woorden die ik gebruik, net zo schuldig aan. Maar ook als we mensen zoeken voor bepaalde functies, wat zijn dan de kwaliteiten waar we op letten? Wordt dat bepaald door die oude maatstaven of denken we dan vanuit dat ene lichaam van Christus met al haar verschillende onmisbare delen?
Als de kerk, als dat éne lichaam van Christus, ergens toe geroepen wordt, dan is het wel om deze eenheid radicaal uit te leven. Om te laten zien dat de oude manieren van definiëren, van onderscheiden en waarderen, niet langer maatgevend zijn. Ja, dan is er nog steeds sprake van diversiteit, van verschillende gaven en talenten, verschillende voorkeuren of vormen, maar die zijn dan onderling verrijkend in plaats van dat het één meer waard is dan het ander of meer wordt gewaardeerd.
Om maar terug te komen op de uitspraak van Paul van Tongeren waar ik mee begon: ook hier komt die rare mix van twee dingen die het christelijk geloof kenmerken weer samen. Enerzijds is er die bevestiging van dat wat gegeven is, de bevestiging dat het goed is. Dus ook ons leven en wie wij zijn. Ons leven is niet goed door wat we bereiken, door wat we bezitten of waartoe we allemaal wel niet in staat zijn. Het is goed in zichzelf. Goed, omdat God er naar kijkt en ziet dat het goed is. Maar anderzijds is er dus ook dat sterke morele appèl wat ons voortdurend in beweging houdt. Het appèl wat ons oproept om steeds weer met Gods ogen naar onze naaste te kijken. Wat ons oproept om onvermoeibaar te werken voor eenheid, vrede, gelijkheid en rechtvaardigheid. Dat geldt voor ons als individuele gelovigen en voor de kerk als geheel. Zij wordt geroepen een gemeenschap te zijn waar eenheid, liefde en verbondenheid tastbaar worden en waar ongelijkheid, oordelen of onrecht geen ruimte krijgen. Ze is geroepen een gemeenschap te zijn waar voor ieder een plek is, omdat bij God zelf voor iedereen plek is.
Amen.