Preek van de week – zondag 2 juli 2023

Net als vorige week is dit het type tekst waarvan je wenste dat Matteüs hem nooit op papier had gezet. Zeker op een feestelijke dag als vandaag. Je zou hopen dat iemand hem van te voren gewaarschuwd had of dat hij zelf deze uitspraken was vergeten totdat zijn evangelie al bijna klaar was en er geen plek meer voor was.

De tekst geeft een ongemakkelijk gevoel, misschien wel vooral omdat het zo tegengesteld lijkt aan wat we vandaag de dag nodig hebben. Want hoeveel families zijn er niet al kwetsbaar of gebroken? Het laatste wat we nodig hebben is nog een reden om tegen elkaar opgezet te worden, zeker geen reden uitgesproken door Jezus zelf.

Het laatste wat willen hebben is Jezus die het zwaard brengt in plaats van vrede; die een wig komt drijven tussen familieleden. Want het is juist die vrede die soms zo hard nodig is, omdat die wig al een dagelijkse realiteit is. Misschien voelt de verwijdering en gebrokenheid zelfs zo groot dat het moeilijk voor te stellen is dat daar überhaupt nog iets aan toegevoegd kan worden. Er zijn zoveel dingen die onze families kunnen verdelen, een scheiding, verslaving, dingen die zijn gezegd of gedaan. Er zijn ouders en kinderen die in een impasse zijn beland over geld, levensstijl of religie en niet meer met elkaar spreken. Of broers en zussen die om dezelfde dingen hebben gevochten en elkaar nu bewust uit de weg gaan.

Wanneer de scheiding wederzijds is, is het al erg genoeg, maar het is nog erger wanneer je afgesneden bent en je weet niet waarom. Of je weet wel waarom en je wilt het oplossen, maar dat kan niet, omdat je berichtjes niet beantwoord worden of de ander je niet meer wil zien. Het is een gebrokenheid die je diep van binnen kunt voelen, die zo pijn doet dat je er bijna geen woorden voor hebt.

En of het nu afwijzing door je familie is of afwijzing van je familie, de afwijzing zelf kan je verteren op zo’n manier dat het gaat bepalen wie je bent of hoe je jezelf ziet. Met alle tijd die erin gaat zitten om  jezelf op afstand te houden van je familie dan wel te proberen je familie weer bij elkaar te krijgen, blijft er soms weinig tijd over voor iets anders. En uiteindelijk weet vaak niemand zo goed hoe ze elkaar pijn kunnen doen zoals familieleden dat doen. De kennis van elkaar is groot, de gedeelde geschiedenis krachtig en de herinneringen diep. Gelukkig is dat vaak een zegening, iets bijzonders om dankbaar voor te zijn, maar te midden van gebrokenheid en vijandigheid kunnen het ook pijnlijke wapens worden die we tegen elkaar gebruiken.

En een manier waarop we de pijn van een gebroken familie vaak verdiepen of verergeren, is door onszelf te kwellen met het beeld van een volmaakte familie: een thuis waarin moeder en vader van elkaar houden en voor altijd samen blijven, waarin broers en zussen elkaar beste vrienden zijn en alle grootouders vrolijk en betrokken. Een thuis waarin iedereen samen aan tafel zit, grappige verhalen vertelt en elkaars prestaties bewondert. Met zo’n beeld in je hoofd is het niet moeilijk om je schuldig of als een mislukking te voelen, wat je omstandigheden ook zijn. Maar het is de realiteit dat sommige families hecht zijn en andere niet en ook hechte families kunnen hun eigen problemen hebben. Het kan een bepaalde druk of verwachtingen met zich mee brengen of een onvermogen om op eigen benen te staan of je eigen pad te ontdekken. Het spreekwoord ‘elk huis heeft zijn kruis’ ontstond niet voor niets.

En dat brengt ons terug bij het evangelie van vanochtend. Ik denk dat Jezus goed wist hoe krachtig families kunnen zijn in ons leven. Of ze nu te goed werken of helemaal niet, of we ons er nu veilig en diep in verbergen of juist volkomen van vervreemd zijn. En zou hij niet weten hoe makkelijk het voor ons is om zo opgeslokt te worden door familie dat we vergeten we los van hen zijn? Terwijl we er misschien juist alleen op een gezonde manier deel van kunnen zijn wanneer we ontdekken wie we los van hen zijn. Wat onze diepste identiteit is.

Je bent een vader, een moeder, een broer of een zus, net zoals ik een dochter, een vrouw, een zus en een nicht ben. En die identiteiten vormen ons leven, maar geen van hen omvat ons. Ten diepste zijn we schepsel van God, kind van God, dat is onze ware identiteit en al het andere groeit daaruit voort. Onze naam is verbonden met de naam van God, onze Vader. We werden er net nog aan herinnert in die woorden bij de doop: ‘Kind van God ben jij!’

Dat is niet slechts een rol, maar dat is wie we ten diepste zijn. Dat is waar onze werkelijke vrede en veiligheid ligt. Een werkelijkheid en identiteit die ons bewaard en uit wil tillen boven een gebroken familie. Maar ook een werkelijkheid en identiteit die voorkomt dat we opgeslokt raken door het idee dat familie, status, stabiliteit en alles wat daar verder bij komt kijken alles is wat er is. Het is een werkelijkheid en identiteit die ons verbindt aan een ieder die God op ons pad brengt en die ons vormt tot een nieuwe familie. We hoeven onze families niet te haten om te herinneren wie we los van hen zijn. Dat is niet waar Jezus ons toe oproept.

Want als we kijken naar de gemeenschap waar Mattheüs aan schreef, dan was die vervreemding en verwijdering van familie voor veel van hun al realiteit. In die tijd was de betekenis van familie nog wat anders dan vandaag de dag. Het was je hele sociale, economische en religieuze netwerk. En het was de gewoonte voor hele huishoudens om het geloof over te nemen van het hoofd van het huishouden. Iedereen in huis was gedwongen hetzelfde te geloven, echtgenoten, kinderen, dienaren, iedereen. Dus als iemand van hen ervoor koos om christen te worden, dan was dat als het ware een soort muiterij. Zeker omdat christen worden allerlei consequenties had.

Het kon betekenen: alles verkopen wat je had om het aan de armen te geven. Het kon betekenen: dat je je ging associëren met een hele nieuwe groep of klasse mensen, inclusief buitenstaanders, vreemdelingen, slaven. En het betekende ook dat het hele huishouden onder verdenking kwam te staan door de Romeinse overheerser.

En dus waren er in de gemeenschap waar Mattheüs zijn evangelie aan schrijft, al allerlei mensen die uit hun familie waren gezet vanwege hun geloof in Jezus. Wanneer zij deze woorden horen is dat niet zozeer schokkend of beangstigend voor hen, maar eerder bemoedigend. Het was alsof Jezus al had geweten wat er met hen zou gebeuren en een geruststelling en verzekering had achtergelaten. “Wie zijn leven verliest omwille van mij, die zal het behouden”

De tijd is anders, maar iets van de bemoediging én uitdaging die we in deze tekst vinden blijft bestaan, net als uit die tekst van Jeremia. In ons diep menselijke verlangen naar verbinding en verwantschap, vormen deze teksten een bemoediging en belofte dat zelfs wanneer de realiteit ander voelt en we weet hebben van gebrokenheid, God niet loslaat en we in hem niet alleen hoop op herstel maar ook een nieuwe identiteit en nieuwe verbindingen mogen vinden. In God zijn we deel van één grote familie

Zowel in onze lezing uit Jeremia als uit Matteüs wordt de realiteit niet weggeschoven, maar recht in de ogen gekeken. Zowel het verlies, het lijden en de gebrokenheid die ons overkomt (zoals we dat in Jeremia zien), als ook het lijden en verlies wat soms een consequentie kan zijn van het zoeken naar Gods koninkrijk (zoals we dat bij Matteüs zien). Onze lezingen proberen beide ervaringen een plek te geven, zonder daarmee te willen zeggen dat het niet erg, niet pijnlijk of niet moeilijk is. Maar ze stellen wel de vraag: hoe ga je verder vanaf hier? Blijf je je er tegen verzetten, het ontkennen, trek je je terug of mag er ook ruimte ontstaan om te kijken hoe je juist vanaf die plek tot zegen kan zijn en er misschien juist nieuwe verbindingen, een nieuwe toekomst kan ontstaan.

In onze tekst uit Jeremia lezen we de woorden: Bid tot de HEER voor de stad waarheen Ik jullie weggevoerd heb en zet je in voor haar voorspoed en vrede, want de bloei van de stad is ook jullie bloei”. En even verderop: “Mijn plan met jullie staat vast – spreekt de HEER: Ik heb jullie geluk voor ogen, niet jullie ongeluk; Ik zal je een hoopvolle toekomst geven”. Beide zijn het teksten die nogal eens uit hun context worden geplukt. Zeker die laatste kom je met regelmaat ergens alleen op een kaartje tegen. Maar de context waarin ze staan is alles behalve rooskleurig, het volk van Israël zit in ballingschap ver weg van hun eigen huis en thuis. En dan dus niet direct de belofte van God ‘ik breng jullie zo snel mogelijk weer thuis’, maar de oproep: ‘zet je in voor de voorspoed en vrede van de stad waar je nu bent, want dat zal je tot zegen zijn’. Herstel laat nog op zich wachten en tegelijk is er ook in die tussentijd al iets van hoop en zegen te vinden. Er klinkt de belofte in door dat het einde niet het einde is. Dat klinkt ook terug in onze lezing uit Matteüs: “wie zijn leven verliest omwille van mij, die zal het behouden” En het is ook dan dat Jezus tegen ons zegt: “wie jullie ontvangt die ontvangt mij”.

Maar net zoals onze teksten van vandaag een bemoediging bevatten te midden van gebrokenheid en verlies, zo bevatten ze ook een uitdaging. Een uitdaging voor ons in het bijzonder wanneer we ons soms juist graag veilig verbergen in de zekerheid van onze familie, onze sociale context of misschien wel ons land. Dan daagt de tekst ons uit om ook daaraan voorbij te durven kijken en ons af te vragen waar ten diepste onze loyaliteit ligt. Want als Jezus het hier heeft over ‘houden van’ dan gaat het met name daar om, niet zozeer om een emotie, maar om onze loyaliteit en ons commitment.

In die tijd van Matteüs kostte het nogal wat om Jezus te volgen en zijn woorden serieus te nemen. En hoewel de realiteit vandaag de dag anders is zou je je kunnen afvragen of we werkelijk Jezus als Heer hebben wanneer ons geloof eigenlijk alleen maar een fijne, comfortabele en veilige plek is geworden die niet schuurt. Want daarbij geldt ook altijd dat hoe veilig, comfortabel en behulpzaam bepaalde relaties of structuren voor ons ook kunnen zijn, ze kunnen anderen ook buitensluiten.

De tekst laat zien dat Jezus blijkbaar niet een religie verwachte van aardigheid en aangenaamheid, van mooie woorden en een goed gevoel, wat het soms wel lijkt te zijn geworden. Hij wist dat de waarheid vaak verdeeld voordat het op een dieper niveau mensen kan verbinden. En toch lijkt het soms of we onszelf hebben neergelegd bij een burgerlijke religie en cultureel Christendom. Het is tenslotte veel comfortabeler om aardig te zijn en ‘moreel’ op een klein niveau, dan om trouw en loyaal te zijn aan de waarheid die ons opensnijd als een zwaard.

Maar uiteindelijk worden we niet geroepen om ons veilige terug te trekken of ons zo volledig te assimileren dat ons geloof geen verschil meer lijkt te maken. We worden geroepen tot een diep betrokken leven, een leven wat handen en voeten probeert te geven aan God koninkrijk, aan zijn barmhartigheid en rechtvaardigheid. Als lichaam van Christus in de wereld, één familie, Hem navolgend én ook in de verwachting dat wat wij delen, geven en doen, wij dat aan hem zelf doen.

In beide gevallen, zowel in de gebrokenheid van het leven als in de kosten die erbij komen kijken wanneer we handen en voeten willen geven aan Gods koninkrijk, klinkt er Gods belofte dat dit niet het einde is, dat de toekomst hoopvol is en dat we in Hem nieuw leven vinden. Want hoe cliché ook, het staat er ook weer niet voor niets: “Ik heb jullie geluk voor ogen, niet jullie ongeluk; Ik zal je een hoopvolle toekomst geven”.

Amen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.