Preek van de Week – Zondag 16 juli 2023

Jesaja 55, 6 – 13
Matteüs 13, 1 – 9 . 43b
I
Voor we het over de gelijkenis van het zaad en de zaaier gaan hebben,
is het goed om te zien aan wie het verhaal verteld wordt
en door wie het verhaal verteld wordt.
Laten we eerlijk zijn:
rode oren krijgen we niet van deze eerste
in een serie van drie gelijkenissen over zaad en zaaien.
Jezus kan beter.
Daarbij komt nog dat we van de evangelist Matteüs
de uitleg van de gelijkenis er gratis bij krijgen.
Dat scheelt enerzijds weer tijd voor de dominee,
maar de eenduidige uitleg slaat de boel ook weer plat.
Daarom heb ik die voor vanmorgen ook maar weg gelaten.
In de gelijkenissen van Jezus zit altijd meer dan één laag.

Wie zien we daar? Wie zijn de hoorders?
Laat dat nou precies het punt zijn.
Dat is niet duidelijk.
Het zijn er zoveel, dat het ondoenlijk is om mensen te zien.
Ze heten in de bijbel: de scharen.
Een meervoud van de massa.
Er is geen kop of staart aan te ontdekken.
Ze klonteren samen op de oever bij de zee.
Ze verzamelen zich rond Jezus,
die in een boot stapt om te kunnen zitten.

Zo lijkt het op een zomerse openluchtdienst
met een populaire voorganger en een opkomst boven alle verwachting.
Maar schijn bedriegt.
Op tijd ter plekke zijn voor een evenement,
dat je in je agenda had geschreven,
is niet iets voor de scharen.
Veel te doelgericht.
Veel te veel: Ik wil.
Denk even aan een schreeuw.
Misschien wel die van uzelf.
Zoals een schreeuw iets anders is dan een woord dat wordt geroepen,
zo zijn de scharen iets anders dan een massa met een doel,
zelfs als die massa uit rellende voetbalsupporters bestaat.
De scharen zijn de vlees geworden schreeuw – ongericht.
Ze zijn beangstigend.

En ineens snap je dat het geen zomervakantie is
als Jezus bij de zee is gaan zitten.
De zee is in de Bijbel een restant van de oerkracht van vóór de schepping,
toen ze nog niet bevaren werd omdat ze nog niet getemd was.
Tohoewabohoe, klinkt het dreigend in het eerste scheppingsverhaal –
woeste warboel.
Daar zit Jezus.
Hij zít als het oog in de storm.
Het doet denken aan de eerste regel van dat Pinksterlied over de Geest:
‘Zij zit als een vogel, broedend op het water,
onder haar de chaos van de eerste dag.’
De scharen kiezen er niet voor om bij Jezus naar de kerk te gaan.
Ze kúnnen niet anders.
Ze zijn de storm.
Ze zijn de vlees geworden woeste warboel van vóór de schepping.
Alsof de Schepper geen grip kreeg op zijn materiaal.

II
Als dit de klankkast is van de gelijkenis van het zaad en de zaaier,
dan voel je wel aan je water dat er iets mis is met elke preek
die in hoge mate voorspelbaar is.
Dat zijn vooral de preken die je voor jezelf houdt.
Je mijmert over de vraag wat er met het geloof gebeurd is
dat in je is gezaaid.
Is het bij jou in goede aarde gevallen?
Brengt het ook vrucht voort?
Misschien haalt het bij lange na niet
dat dertigvoudige waar Jezus van spreekt.
Laat staan het zestigvoudige of het honderdvoudige.
Dat je er nog iets van maken wilt en hier nog komt,
omdat het je niet loslaat, is al heel wat.
Hoe dun het lijntje ook is met wie vóór jou hier de banken vulden,
het is nog niet gebroken.

Nee, bij jou is het zaad niet langs de weg gezaaid.
Het geloof doet je wel degelijk wat.
Maar die rotsbodem herken je wel weer.
We zijn steeds meer mensen van het moment geworden.
Er is geen tijd meer om echt bij de dingen stil te staan.
Er is te veel dat ons voortjaagt.
Met een beetje geluk is er soms zomaar ineens de topervaring
dat het goed is en jij God heel dichtbij weet.
Dat voelt zo goed, zeggen we dan.
Ineens bot het uit en schiet het omhoog.
Maar het is ook zo weer weg.
Het krijgt geen tijd en heeft geen grond om in te wortelen.

En ook die dorens en distels, houd er over op!
We maken ons grote zorgen over het klimaat en over de oorlog.
We vóelen ons niet alleen schuldig, we zíjn het ook.
Alleen weten we niet hoe we ons eraan moeten onttrekken.
En dan al die privileges die ons in de wieg geworpen zijn.
Ze horen bij ons. Het zijn onze belangen.
En tegelijk zit het ons in de weg.
Zo mijmer je wat bij deze gelijkenis.
En het is niet allemaal onzin.
Maar omdat het zo herkenbaar is, ook weer zo voorspelbaar.
Deze preek heb je al zo vaak gehoord.
Vooral van jezelf.
En er verandert niets.

III
De geheimen van de komst van Gods koningschap
liggen er niet duimendik bovenop, zegt Jezus tussen de verhalen door.
Waar de gelijkenis tot een morele les wordt voor de gelovige,
daar gaat de kern aan je voorbij.
‘Wie oren heeft moet horen!’
Andersom geldt ook:
Wie zich oefent in het horen, die ontvangt oren om te horen.
‘Welk gebod is het eerste van alle?’ vraagt een bijbelgeleerde.
En Jezus antwoordt:
‘Hoor, Israël, de Ene onze God, de Ene is één,
heb de Ene, uw God, lief met heel uw hart
en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht.”
En in één adem daarna komt dit:
‘Heb uw naaste lief als uzelf.’ (Marcus 12, 28 e.v.)
Bij dat horen hoort ook
je gedachten en je doen en laten,
laten corrigeren door het horen van de Thora.
Een begin daarmee maakten we al door het verband te leggen
tussen het tafereel in het evangelie
en het begin van het scheppingsverhaal – de proloog van de Thora.
Maar daarmee zijn we er nog niet.
Jezus zelf legt in de gelijkenis een relatie
met de belofte aan de aartsvaders Abraham, Izaäk en Jakob.
Als Izaäk als vreemdeling woont in het land
en iedereen hem daar weg wil hebben,
horen we verderop in het boek Genesis
dat hij daar zaaide
en nog hetzelfde jaar honderdvoudig oogstte –
‘want de Ene zegende hem’ (Gen. 26, 12 e.v.).

En dat zaaien van Izaäk vindt zijn grond weer in de belofte,
door de Ene aan Abraham gedaan.
Abraham heeft zijn neef Lot laten kiezen waar die zich wil vestigen.
Lot kiest dan voor het rijkste deel van het land,
dat – hoe toevallig – ongastvrij is voor vreemdelingen.
Als Lot en Abraham afscheid van elkaar genomen hebben,
zegt de Ene tegen Abraham:
‘Kijk eens goed om je heen,
kijk vanaf de plaats waar je nu staat
naar het noorden, het zuiden, het oosten en het westen.
Al het land dat je ziet geef Ik aan jou en jouw zaad, voor altijd.
Maken zal ik jouw zaad als het stof van de aarde:
zoals het stof van de aarde ontelbaar is, zullen zij niet te tellen zijn.’
(Gen. 13, 14 e.v.)

Zaad en nageslacht, nageslacht en zaad,
het is één woord, één werkelijkheid.
Op het eerste gezicht gevangen in een patriarchale oertijd.
Wat moet je er vandaag mee in een overbevolkte wereld,
waarin jonge mensen zich in gemoede afvragen
of ze nog wel een kind op de wereld kunnen zetten.
En wat God betreft:
geloof is toch iets meer die mystieke band geworden
tussen jou en God en het gevoel daarbij.
Daarom hechten we ook zo aan de vrijheid van elk mensenkind
om te geloven wat ie wil.

IV
Nu verder met de gelijkenis en haar uitleg.
Om te zien of ze geheimen prijs wil geven,
waar we geen notie van hebben.
In ieder geval is de naald uit de groef gehaald
waarbij het zaad eenduidig het geloof is
en jij en ik de grond zijn waarin het terecht komt –
goede grond, ruwe grond vol distels of rotsgrond.
Ja, het zaad is woord van God.
Maar het zijn ook mensen.
Mensen die nergens geweest waren zonder deze God.
Zaad van Abraham, Izaäk en Jakob.
Zonder deze God was hun weg dood gelopen.
Als het van deze mannen had moeten komen,
dan was er geen nakomelingschap geweest.
Dit zaad vindt zijn groeikracht in de belofte van deze God.
Juist niet in expansiedrift.
Zo is het verbonden met het woord van God.

Weet u nog aan wie de gelijkenis wordt verteld?
Aan mensen, die nergens zijn als God zich niet over hen ontfermt –
de scharen.
Vanuit het perspectief van een bestaande orde,
vormen de scharen een bedreiging.
Ze laten zich niet sturen.
Ze zijn oncontroleerbaar.
Te veel verloren waardigheid bij elkaar.
Waren ze maar de optelsom van mensen
die hun individualiteit even thuis gelaten hebben,
zoals voetbalvandalen dat kunnen.
Geen wonder dat de leiders van het volk het hebben
over de schare, die de wet niet kent.
Van schepping hebben ze nog nooit gehoord.
Ze zijn van de chaos, van het tohoewabohoe –
de woeste wirwar van vóór de schepping.

En tóch zijn de scharen zaad van Abraham, Izaäk en Jakob.
Ook al weten ze het niet.
Ze dragen een belofte met zich mee,
waarvan ze nog nooit gehoord hebben.
Daarom klonteren ze samen rond Jezus.
Hij is hun belofte.
Ze zullen mens worden.
Er zal aarde voor hen zijn.
Niemand zal ze meer buiten de deur houden.
En de orde van de leiders van het volk zal ontmaskerd worden als chaos.

V
Misschien is het voor ons een brug te ver
om de sprong te wagen van het zaad als geloof
dat in ieder van ons afzonderlijk wordt gezaaid
naar het zaad dat een niet te tellen schare van mensen is
en gezaaid wordt in de akker van de wereld.
Misschien stuit het u tegen de borst
als ik als dienaar van het Woord een rechtstreeks verband zie
tussen het zaad van Abraham, de scharen in het evangelie
en de vluchtelingen en migranten die Europa proberen te bereiken;
als van ons afgepakt wordt het alleenrecht op Christus
en we vandaag aan vluchtelingen en migranten moeten denken
als de apostel Paulus zegt:
‘En omdat u Christus toebehoort, bent u nakomelingen van Abraham,
erfgenamen volgens de belofte.’ (Gal. 3, 29)

‘De rode draad in ons woordgebruik’ zegt Erik Borgman,
hoogleraar publieke theologie aan de Universiteit van Tilburg,
‘is dat de realiteit van asiel en migratie iets bedreigends oproept.
Iets gevaarlijks dat nauwelijks in bedwang te houden is.
Daarover is het kabinet gevallen.
Het gezond verstand laat ons in de steek.
Een ‘crisis’ moet worden ‘beteugeld’,
een ‘asielstroom’ moet worden ‘ingeperkt’, anders overspoelt hij ons.
Het beeld is van een chaos die we onder controle moeten zien te brengen.
Daar moeten we ‘grip op krijgen’, die moeten we ‘beheersbaar maken’.

Wij spreken de taal van de leiders van het volk in de dagen van Jezus.
En wij laten onze orde en onze privileges geen chaos noemen.
We zijn wel zo geëmancipeerd
dat we ons dat ook door God niet meer laten zeggen.
En daarom blijven voor ons verborgen
de geheimenissen van zijn koningschap.

Het komt als een dief in de nacht, zegt Jezus.
Dat is geen goed nieuws voor wie alles hebben
en menen daar recht op te hebben.
Het koningschap dat komt ontneemt ons zekerheden en houvast
en schenkt ons in plaats daarvan
een wereldwijde gemeenschap van broers en zussen
om met hen het waagstuk van de toekomst aan te gaan.

Dat is wat Abraham zag toen de Ene tegen Abraham zei:
‘Kijk eens goed om je heen,
kijk vanaf de plaats waar je nu staat
naar het noorden, het zuiden, het oosten en het westen.
Al het land dat je ziet geef Ik aan jou en jouw zaad, voor altijd.
Maken zal ik jouw zaad als het stof van de aarde:
zoals het stof van de aarde ontelbaar is, zullen zij niet te tellen zijn.’
(Gen. 13, 14 e.v.)

De kerk is om daarvan te getuigen.
Hoe doe je dat in een tijd waarin de crises zich opstapelen
en de wereld piept en kraakt?
Door je niet te verliezen in hemelfietserij,
noch in het verkondigen van goedkope oplossingen,
die de feiten ontkennen
en vervolgens anderen daarvoor op laten draaien.
Getuigen doe je als kerk door te bidden
en door het goede te doen.
We kunnen geen kant meer op.
Maar we kunnen bidden en het goede doen.
En wachten op de dief in de nacht.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.