Preek van de Week – Zondag 11 juni ’23

Jesaja 57, 14 – 21
1 Korintiërs 13, 1 – 3
Matteüs 9, 9 – 13

I
Bij het tolhuis zit Matteüs.
Mattiah in zijn moerstaal – Godsgeschenk.
‘Zo zal hij heten’ zei zijn moeder bij zijn geboorte.
Matteüs wordt dat in de voertaal van het Romeinse rijk – het Grieks.
Van zo’n naam kom je je leven lang niet meer af.
Wat er ook op je weg komt.
Welke afslagen je ook neemt.
Hoe je ook kunt verdwalen in een doolhof van verkeerde keuzes.
Keuzes die je zelf maakte, waarover je moeder het hoofd heeft geschud.
En keuzes die er voor jou werden gemaakt.
Je blijft Mattiah – Godsgeschenk.

De naam fluistert in je oor.
Ook als je daar helemaal niet op zit te wachten.
Omdat het je confronteert met de liefde van het begin,
nog vol van verwachting.
Laat dit kind een godsgeschenk zijn.
Een die de trouw van God belichaamt.
Een die de toekomst open houdt als mensen met lege handen staan
en aan toekomst niet durven denken.

Ik kan me voorstellen dat je van zo’n naam af zou willen,
hem het zwijgen op zou willen leggen.
Want je hebt de diep gewortelde verwachtingen niet in kunnen lossen.
Nou ja, niet gekund?
Je hebt het niet gedaan.
Je leven is niet in lijn met je naam.
En repareer dat maar eens.
Dat gaat niet zomaar.
Er is te veel gebeurd.
En een weg terug is er niet.
Wie zijn gat verbrandt moet op de blaren zitten, zeggen ze.
Dat doet pijn.
Net als het horen van je naam: Mattiah – Godsgeschenk.
‘Laat de dag dat ik geboren ben vergaan, en ook de nacht die zei:
“Een jongen is verwekt” sprak Job.
‘Laat die dag een dag van duisternis worden,
laat God in de hemel er geen acht op slaan.’
Matteüs is Job niet.
Die trof geen blaam.
Maar er zijn momenten dat hij het Job kan nazeggen.

II
Matteüs zit bij het tolhuis.
Op z’n blaren, zou je kunnen zeggen.
Geen medelijden alsjeblieft.
Dat heeft hij ook niet met zichzelf.
En dat hebben zeker de mensen niet die langs zijn tolhuis moeten –
Kleine boeren, handwerkslieden,
die hun producten naar de markt brengen
en moeten hopen dat er na de belasting van de Romeinse bezetter
en het betalen van de tol
genoeg overblijft om van te kunnen eten.

De posities liggen vast.
En de denkbeelden over elkaar ook.
Matteüs kan het zich niet veroorloven
om meer dan een vluchtige blik te werpen
op wie zijn tolhuis moet passeren.
En hem kijken zíj ook niet aan.
Geen ‘Mooi weer, Matteüs!’
Hij zit daar en hij zit vast.
Alleen. Mét zijn inkomsten.
Nog eens: Geen medelijden.
Als je niet zonder medelijden kunt,
richt die dan alsjeblieft op de kleine boeren en handwerkslieden
die geen kant op kunnen –
de vernederden uit de profetie van Jesaja.
En ken de mechanismen en hun slippendragers,
die het onrecht in stand houden.
‘Om de ongerechtigheid van zijn winstbejag was ik vertoornd
en verborg ik mijn gelaat’ zegt de profeet in naam van God.
God kiest positie.
‘In de hoge en in heiligheid woon ik, –
én bij de verbrijzelde en vernederde van geest’
hoorden we God zeggen in Jesaja’s profetie.

Dat zitten van Matteüs bij het tolhuis,
daar sta je niet zo maar even uit op.
Daar moet je uit geholpen worden
als uit zo’n laag stoeltje voor je tent,
als je niet meer zo lenig bent als toen.
Spannend is, dat het zelfde woord voor zitten in het Nieuwe Testament
meerdere malen gebruikt wordt
om de positie van Jezus aan te duiden,
naast God in zijn heiligheid.
Ook door hemzelf.
Voor de hogepriester en de hoge raad, zegt de gevangen genomen Jezus:
‘Vanaf nu zult u de Mensenzoon zien zitten
aan de rechterhand van de Machtige
en Hem zien komen op de wolken van de hemel.’ (Mat. 26, 64)
‘Daar krijgen jullie mij tot in eeuwigheid niet meer weg’
zegt hij tegen hen met zoveel woorden.

De mensenzoon,
de lotgenoot van kleine boeren en handwerkslieden,
zit naast de Machtige.
En Matteüs?
Hij zit naast de alomtegenwoordige Geldgod.
Een grotere tegenstelling is bijna ondenkbaar.
En toch heet hij Godsgeschenk.
Hoe dan?
Zijn naam is als een dissonant.

III
Wie ben jij in dit verhaal?
Ben jij een van Jezus’ leerlingen?
Een van die vissers bijvoorbeeld,
die uit eigen ervaring weten wat het is om langs dat tolhuis te moeten?
Ben jij een van de Farizeeën,
die er alles voor over hebben om hun lei schoon te houden,
om zo Gods koningschap dichterbij te brengen?
Of ben jij een van die tollenaren en zondaren?
Ben jij misschien zelfs Matteüs?

IV
Laten we eens beginnen bij de Farizeeën.
Wat wij hier doen en beogen
lijkt wel een beetje op wat zíj doen en beogen.
Een beetje.
Want zo principieel als zij zijn, zijn wij niet.
Wij zijn als kerkgangers meer de light versie van de Farizeeën.
Als wij bijvoorbeeld evenveel van ons inkomen aan de kerk zouden geven
als zij aan de tempeldienst,
dan kon de kerk financieel nog jaren vooruit.
Vrij vertaald betekent het woord Farizeeën: Afgescheidenen.
Ze onderscheiden zich van de rest door een leven volgens de Thora.
In moreel opzicht hebben ze de lat hoog liggen.
Vandaar ook die vraag aan de leerlingen van Jezus:
‘Waarom eet uw meester met tollenaars en zondaars?’
Tja, op die vraag hadden de leerlingen ook geen antwoord.
Het was niet hun idee.

Doen wij dat hier ook niet?
En dan bedoel ik niet: eten met tollenaars en zondaars.
Een keer per jaar een buurtmaaltijd is al mooi zat.
Ik bedoel: dat afscheiden.
Op zondag in de kerk de wereld laten voor wat die is,
oprecht verlangen naar het koningschap van God,
de lat hoog leggen,
horen wat goed is en betamelijk.
En dat samen vieren en dan soms even opgetild worden.
Waar komt God ons dichterbij dan hier?
Als we dat allemaal los laten,
wat onderscheidt ons dan nog van ieder ander?

En toch is dat afscheid nooit ver weg.
Er is niet zo veel voor nodig om niet meer naar de kerk te gaan.
Zo anders dan ieder ander zijn we namelijk niet.
Wie zich dat bewust wordt,
kan zich ook de vraag gaan stellen
wat we hier eens per week of minder zitten te doen?
De grote vragen liggen buiten op straat en zijn van iedereen,
ook al geeft iedereen er ook tegengestelde antwoorden op.
Als Gods koningschap zich beperkt tot een krimpende kerk,
die in de luwte Gods liefde viert en mooie vergezichten deelt,
wat stelt ze dan eigenlijk voor?

V
Ga je niet meer, dan ben je ineens die eenling.
Dat ben je nu ook al,
maar we spelen hier de gemeenschap, die zich onderscheidt.
Wij hier. Zij daar.
Ga je niet meer, dan herken je je misschien wel in Matteüs.
Je zit niet meer in de kerk.
Je zit naast het tolhuis.
Daar zat ik al.
Net zo klem in de bestaande verhoudingen als Matteüs.
Maar op mijn plek in de kerk doe ik even alsof dat niet zo is.
Ik houd me samen met geloofsgenoten bezig met het hogere,
met dat wat God van ons wil.

Maar weet je wat God van je wil?
Dat je midden in het alledaagse in je oor je naam hoort fluisteren:
Godsgeschenk!
Dat je de dissonant verduurt tussen wie je bent
en wat er van je geworden is.
Kent u het begrip ‘omgekeerde solidariteit’?
Mensen met lage inkomens leven minder lang
dan mensen met hoge inkomens
en betalen zo mee aan mijn oude dag.
En ik heb net op tijd een eigen huis weten te kopen,
waarvan de belastingaftrek mee betaald word
door hen die te laat waren
of wisten dat een eigen huis er voor hen niet inzat.
Daar zit ik naast mijn tolhuis.
En ik kan er niet weg.
Ik zit er klem.
Meestal zonder protest.
Trouw aan de Geldgod.
Maar soms ook met een schreeuw,
als gevangene van die Geldgod.
Een schreeuw die in mij wakker wordt gemaakt,
omdat er in mijn oor gefluisterd wordt:
Godsgeschenk ben jij!
Dat kan niet waar zijn, toch?

Dan wordt ook duidelijk dat je niet dichter bij God komt
door je als kerk, in het spoor van de Farizeeën,
af te scheiden van de wereld.
De schreeuw die in mij wakker wordt gemaakt,
terwijl ik naast het tolhuis zit,
heeft meer met geloof te maken
dan de mooiste hymne in een kerk als reservaat.

God komt namelijk naar jou toe.
De naam die jij draagt en waar je geen raad mee weet,
vindt zijn grond in dat komen van God naar jou toe;
jij, Godsgeschenk!
En dan gebeurt het onmogelijke.
Jij staat op.
Midden in het alledaagse sta jij op om Hem te volgen.
Je wist niet dat je het in je had.
Nou, dat klopt.
Je staat op omdat Hij je roept: ‘Volg Mij!’
Je staat op in de ruimte van die roep.
Een ruimte waarvan jij niet wist dat die bestond.
Daarom lezen we bij Matteüs ook niks over wikken en wegen,
over voors en tegens.
Er zit geen millimeter ruimte tussen de roep
en jouw opstaan en Hem volgen.

Het woord dat gebruikt wordt voor ‘opstaan’
betekent zoiets als wakker worden.
Wakker worden uit de vermeende almacht van de Geldgod.
Wakker worden uit de nacht van veroordelen en veroordeeld worden,
van schulden stapelen en er aan verdienen.
Omdat Hij langs kwam
die met God troont in hoogheid en heiligheid
én met hen is die in de knop gebroken zijn en tot in het diepst vernederd.
Hij is de ruimte, waarin een door en door zieke wereld genezen kan
en wakker worden uit zijn koorts.

Let op: Hij neemt ze niet mee naar de kerk.
En Hij zegt niet: ‘Neem voortaan een voorbeeld aan de Farizeeën,
die zich onderscheiden en hun stinkende best doen
om deze wereld gered te krijgen.
Hij neemt ze mee en gaat met hen aan tafel.
Met tollenaren en zondaren eet Hij.

VI
Als wij straks opstaan van onze plaatsen
en naar voren komen om brood en wijn uit zijn hand te ontvangen,
maken wij de beweging die Matteüs maakt in het evangelie.
Dan voltrekt zich het wonder
waarin wij voluit ‘geschenk van God’ zijn,
zichtbaar voor elkaar.
Wij zijn de tollenaren en zondaren die Jezus aan tafel nodigt.
Een tafel, die zijn heiligheid niet ontleent aan de kerk
als een afgescheiden voorhoede van Gods gedroomde toekomst.
Nee, een tafel die niet zou misstaan
als over twee weken in de tuin van de kerk
de buurtmaaltijd wordt gedeeld,
mochten er een paar plekken bij gecreëerd moeten worden
zodat er voor iedereen een plaats aan de tafel zal zijn.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.