Preek van de Week – Zondag 10 maart 2024

Jozua 4, 19 – 5, 1 . 10 – 12
Efeziërs 2, 4 – 10
Johannes 6, 1 – 15
I
U en ik, we zijn zo keurig.
Nooit gedacht dat ik dat nog eens een groot goed zou gaan vinden.
Laat ik voor mezelf spreken:
het is een manier om mijn stand op te houden.
Niet dat ik geloof in rangen en standen.
Ik wil ergens voor stáán.
Daarom kom ik hier ook zo graag.
Hier tref ik mensen die ook ergens voor staan.
Alleen al dat u vanmorgen hier naar toe gekomen bent.
Daar spreekt iets uit.
De tijd dat de kerkgang een goede gewoonte was,
waar je niet bij na hoefde te denken,
ligt ver achter ons.
U bent een snel uitstervende soort.

U en ik, we staan ergens voor.
Ook al zetten we ons rode potlood in het stemhokje
allemaal ergens anders op het stembiljet.
Waar staan we dan voor?
Voor een beetje zindelijk denken.
Voor goed fatsoen.
Voor wat mededogen met elkaar.
Voor wie goed zoekt, zijn die plekjes ook buiten de kerk wel te vinden.
Maar die zoeken, kost ook weer energie.
Passende plekjes liggen in ieder geval niet voor de grijp.
Voorlopig krijgen Thora en Evangelie,
de samenzang en het samenzijn nadien,
het voordeel van de twijfel.

Ik begon met de typering: keurig.
Keurig is buitenkant.
Maar buitenkant telt ook.
Binnenkant en buitenkant vertellen samen het hele verhaal.
Niemand zit er op te wachten dat de buitenkant doorbreekt
en de binnenkant ons overspoelt:
ongeremdheid, ongerijmdheden, angsten.
Alles, waar het fatsoen geen raad mee weet.
Alles wat de dingen waar je voor staat onderuit haalt.

II
We begeven ons vanmorgen op gevaarlijk terrein.
We kunnen natuurlijk aan de buitenkant blijven.
Zoals de Farizeeën met recht en reden doen.
Zij weten hoe dun de buitenkant is
bij de mensen in het evangelie van vandaag.
Daarom noemen zij hen:
‘de meute die de wet niet kent’ (Joh. 7:49).
Als het leven naar de Thora zo slecht ontwikkeld is als bij hen,
breekt de chaos er zo maar doorheen.
En dan worden vijfduizend mensen die samendrommen
zo maar een meute.

Als wij straks de Maaltijd van de Heer vieren,
hoeven we daar niet bang voor te zijn.
Daarvoor zijn we met te weinig
en weten we te goed hoe het hoort.
Natuurlijk, de binnenkant spreekt ook bij ons een woordje mee,
met alles waar we niet mee te koop lopen.
Maar de buitenkant bepaalt hoe het er aan toe gaat.

In het Evangelie is het anders.
Jezus begeeft zich op gevaarlijk terrein.
Het is een wildernis.
Misschien niet eens zozeer vanwege de afgelegen plek,
waar de natuur zijn gang kan gaan.
Die kan oogstrelend zijn.
‘Er was daar veel gras’ lazen we in een bijzin.
‘Wat doet dat er toe?’ denk je dan.
Nee, het is de oncontroleerbare meute
die elke plek tot een wildernis maakt.
Of het nou een plein of een park is.
Dit is de binnenkant waar we zo huiverig voor zijn.
Het benarde, dat we van onszelf wel kennen,
en waarvan je er niet aan moet denken
dat het vijfduizend man sterk naar buiten breekt.

Er is nog een reden om het een wildernis te noemen.
Het verhaal wordt ingeleid met een oversteek over de zee
en een verblijf op de berg.
Twee verwijzingen naar de Exodus,
de bevrijding uit de slavernij
en de tocht van het volk Israël,
veertig jaar door de wildernis –
de doortocht door de Rietzee
en de berg Sinaï waar Mozes van God
de Tien geboden ontvangt, in steen gegrift.
‘En een meute van allerlei slag trok met hen mee’ (Ex. 12:38)
vertelt dat verhaal.
De evangelist Johannes herinnert ons daar nog eens extra aan
door te zeggen: ‘Het was kort voor het Joodse pesachfeest’.
Dat is het feest waarop die bevrijding uit de slavernij wordt herdacht.

Wie aan de buitenkant blijft, leest er zomaar aan voorbij
En dan denk je ook hier al gauw:
‘Wat doet die tijdsaanduiding er toe?’
Het gaat toch om het wonder van de broodvermenigvuldiging?
En om de boodschap van het delen?

III
Ja, dat houdt ons ook aan de buitenkant:
dat we het verhaal zo goed kennen.
Alle vier evangelisten vertellen het.
En Marcus en Matteüs zelfs twee keer.
De boodschap is glashelder:
Delen doet wonderen.
Delen is de regel in de nieuwe wereld die komt.
Daar is genoeg voor iedereen.
We voelen ons misschien schuldig
dat we er hier collectief zo weinig van bakken.
Maar we staan er wel voor.
Keurige mensen hebben oog voor een ander.
Keurige mensen graaien niet.
Ze zijn wegbereiders voor de wereld die komt.

Maar is nou net niet de spits van dit verhaal
dat Jezus de binnenkant opzoekt?
En dan bedoel ik niet zozeer uw ziel.
Alsof de rest bijzaak zou zijn.
De lezingen van vandaag
onderstrepen de noodzaak van het dagelijks brood.
Nee, met de binnenkant bedoel ik juist dat:
die noodzaak, het gevecht om bestaanszekerheid,
het bedreigde bestaan, en wat dat met mensen doet.
Ja, ook met hun ziel.
Alle onrust die dat geeft, alle stress.
Al die korte lontjes bij elkaar.
Niet voldoende hebben om het eind van de maand te halen.
Filippus, die in de stress schiet
en Jezus voorrekent dat er niet genoeg in de pot zit
om al die mensen een klein stukje brood te kunnen geven.
Dat is allemaal de binnenkant.
De luxe om mooie verhalen op te kunnen hangen over delen,
dat is buitenkant.

In die zin zou je Jezus kunnen vragen
of hij werkelijk de binnenkant opzoekt.
Hij lijkt onaangedaan door wat Hij ziet
als Hij in de wildernis om zich heen kijkt
en de meute op zich afziet komen.
Alsof Hij er boven staat.
Alsof Hij buitenkant blijft, terwijl Hij de binnenkant zoekt.
Hij jaagt Filippus in de stress met de vraag:
‘Waar kunnen we brood kopen om deze mensen te eten te geven?’
En Hij doet dat om hem op de proef te stellen.
‘Want zelf wist Hij al wat Hij zou gaan doen’ vertelt het verhaal.
Ik weet niet hoe u het hebt,
maar dit zit mij vooralsnog niet lekker.

IV
Nee, dan dat jongetje
dat nietsvermoedend dit verhaal binnen wandelt.
Het jongetje met zijn vijf gerstebroden en zijn twee vissen.
Een beetje verdwaald lijkt het wel.
Een jongetje dat zichzelf nog niet kan helpen.
Maar in die zin ook wel weer thuis daar,
te midden van de meute die ook zichzelf niet helpen kan.
Hij heeft nog geen buitenkant opgebouwd.
Wat keurig is, moet hij nog leren.
Wat kun je van zo’n kind verwachten?
Andreas verwoordt het goed:
Vijf broden en twee vissen –
Wat hebben we daaraan voor zoveel mensen?

Vijf en twee.
Ik ga graag mee met de heersende uitleg.
Zeker tegen de achtergrond van wat ik eerder zei over de exodus,
hoe die het verhaal kleurt vanaf het begin.
Vijf staat voor de vijf boeken van Mozes – de Thora.
Twee staat voor de twee stenen tafelen met daarop de Tien geboden.
Het jongetje is vanmorgen de synagoge die de kerk binnen komt
en haar eraan herinnert dat ze louter buitenkant is
als ze het denkt zonder de synagoge te kunnen stellen.

Het jongetje zegt niet:
‘Ik wil wel delen:
laat mij een half gerstebroodje en een stukje vis.
Dan mogen jullie de rest.’
Het draagt alles aan wat het bij zich heeft.
Zonder wikken en wegen.
Zonder ermee iets op te lossen.
Dat is ook de Thora.
Die geeft zich gewonnen aan het volk dat in duisternis wandelt,
wordt daar deel van de binnenkant
en nodigt de mensen daar uit om ermee te spelen.
Om, wie weet, het leven op orde te krijgen.
Niet om de sores in te dammen.
Maar om recht te doen aan elkaar.
‘Wat hebben we eraan?’ vraagt Andreas.
Dat is een goede vraag.
Maar laten we ermee gaan leven.
Vanuit het weten hoe kwetsbaar we zijn.

V
De vijf broden en de twee vissen hoeven het niet alleen te doen.
Jezus is daar.
Met de zelfde overgave als die van het jongetje.
Hij is net zo thuis te midden van de meute.
Hoe zit het dan met dat aureool van onaantastbaarheid
dat we vermoeden waar Hij Filippus op de proef stelt?
Waarom maakt Jezus van dit verhaal,
meer dan in de andere versies,
een soort eenakter?
Zijn leerlingen komen er pas aan te pas
als het wonder zich lang en breed voltrokken heeft.
Hij is het die het brood verdeelt.
Zij mogen verzamelen wat over blijft.

Anders dan in de andere evangeliën
ontbreek bij Johannes aan het eind de instelling van het avondmaal.
Maar dat heeft een reden.
Johannes spreekt niet voor niets in dit verhaal over eucharistie.
De viering is bij hem verweven met deze maaltijd
met de meute in de wildernis.
Het jongetje draagt de broden en de vissen aan –
alles wat hij heeft.
Jezus draagt zichzelf aan –
alles wie Hij is.
Met allesbehalve een aureool van onaantastbaarheid.
De viering van de eucharistie vindt plaats aan de binnenkant.
Daar waar het leven niet op orde is.
De avondmaalstafel in de kerk vraagt om een gemeenschap
die niet bang is voor de wildernis.
Een gemeente, die wereld durft te zijn.
Omdat het díe wereld is die nieuwe wereld zal zijn.

Thora en Evangelie houden ons daarin bij de les.
En meer dan bij de les misschien wel bij het spel.
‘Wie van jullie de belangrijkste wil zijn,
moet dienaar van de anderen zijn,
en wie van jullie de eerste wil zijn,
moet slaaf van de anderen zijn,
want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden,
maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen’
(Mc. 10, 43 e.v.) klinkt het in de Veertig dagen.
Zo wordt het spel gespeeld.

VI
Jij en ik,
laten we de brokken verzamelen die de kerk gemaakt heeft.
En dat zijn er nogal wat. Mandenvol.
Door buitenkant te blijven.
Door leer en leven van elkaar te scheiden.
Door te heersen in plaats van te dienen.
Door keurigheid hoger te achten dan haar eigen nood.
Door zich neer te leggen bij de economische verhoudingen.
Laten we de brokken verzamelen
en vieren dat Christus ons ondanks alles niet in de steek gelaten heeft
en ons nog steeds in zijn dienstwerk wil.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.