Pinksterpreek

Ezechiël 11, 17 – 20
Handelingen 2, 1 – 13
Johannes 14, 23 – 26
I
‘Ik ben het die jullie bevrijd heb uit het slavenhuis.’
Daar begint alles.
Pasen, Hemelvaart, Pinksteren en Kerst.
Nooit meer zeggen dat Pinksteren een vaag feest is.
Ongrijpbaar door die vlammen als vuurtongen
en dat geluid als van een hevige wind.
Laten we Jezus voor een keer tegenspreken
als hij zegt dat je niet weet waar de wind vandaan komt.
Zij komt uit de woestijn
waar God besloot zijn mensen niet alleen te laten
nadat Hij hen had bevrijd.
‘Ik ben het die jullie bevrijd heb uit het slavenhuis.’

Zij komt uit de woestijn
waar het kan voelen alsof je aan de goden bent overgelaten,
waar je niets liever zou willen dan terug in het hok.
Want wat moet je met vrijheid als die je zo onzeker maakt,
zo ontdaan van alle houvast?
Daar sloot die Ene een verbond met zijn mensen.
Daar werden de tien woorden gesproken van bevrijding,
van wat mens-zijn zou kunnen zijn:
‘Ik ben het die jullie bevrijd heb uit het slavenhuis.’

Een Joods verhaal vertelt dat Gods woord, gesproken van de Sinaï,
zich toen verdeeld heeft in zeventig tongen – zeventig talen –
overeenkomstig de zeventig volken van de wereld.
Taal van bevrijding.
Vurige taal die inslaat als de bliksem.
Toen.
En weet u wanneer ‘toen’ was?
Precies, op de vijftigste dag!
Toen is vandaag en vandaag is toen,
de vijftigste dag van Pasen – ook wel Pinksteren genoemd.

Er is er Een die snapt waarom je het liefst terug zou willen in het hok.
Hij kent de goden,
waarvan jij het gevoel hebt dat je aan hen bent overgeleverd.
Je wás het ook.
Maar je bent het niet meer.
‘Ik ben het die jullie bevrijd heb uit het slavenhuis.’
Hij heeft ze verjaagd uit heel je systeem.
Er is vrijheid over je uitgeroepen.
Niet door een God als een stuurman aan de wal.
Nee, ín de woestijn. Vanuit de hoogte. Als confetti.
Vanuit de hemel wordt Gods geestesadem over ons uitgestort.
Wat zeg ik? Over álle vlees –
Bomen met kapot gereden wortels,
dieren opgehokt in megastallen,
mensen met krassen in hun lijf en op de ziel.
Vlees is al wat leeft en weet heeft van woestijn.

De hemel levert zich uit aan de aarde – volledig!
En dan niet in de zin van: ‘Zoek het maar uit!’
Want de hemel heeft het zelf al uitgezocht.
De hemel wás in onze woestijn.
De hemel liet zich te grazen nemen
door de goden waar wij aan waren overgeleverd.
God werd mens in Jezus, de gekruisigde, de opgestane.
Hij regeert voortaan mét God en de heilige Geest
tot in de eeuwen der eeuwen.
De hemel gaat een verbond aan met ons.

Zoals het ooit begon met het verbond
dat de Ene aanging met zijn volk Israël in de woestijn.
Daar begon het levenslange leren
niet langer te vertrouwen op het eigen hart van steen,
waarmee een mens zich wapent tegen alles wat onderuit haalt;
die kille harde plek waar een mens bescherming zoekt
en het toch nooit vindt.
Daar in de woestijn werd het volk bevrijd
van het geloof in de goden van wij tegen zij,
van jezelf moeten redden,
van de eis om te geloven in bomen die tot in de hemel groeien.
En bij dat levenslange leren
hoort de belofte met een nog langere adem,
zoals die hier vanmorgen klonk:
‘Dan zal Ik hun een ander hart geven en een nieuwe geest;
Ik zal hun versteende hart uit hun lichaam halen
en hun er een levend hart voor in de plaats geven.’

Dus dans en spring maar en ga je te buiten.
Je kunt het toch niet laten
als je systeem zich vult met de geestesadem van bevrijding.
Maar doe het niet als een zelfvoldane religieuze aansteller.
Want je weet waar de bronnen zijn.
Zoals wij zongen in de antwoordpsalm:
‘En dansend zingen zij: Mijn bronnen zijn in U.’
II
Vandaag valt alles op één dag:
Pasen en Pinksteren, Pesach en het Joodse Wekenfeest.
Vandaag steekt de kerk haar vinger op
en voegt ze zich bij de synagoge.
Met een zekere onbeschaamdheid.
Maar daartoe uitgenodigd door het Joodse verhaal
waarin de bevrijdende woorden die God sprak van de Sinaï
zich verdeelde in de zeventig tongen en talen van de wereld.

Zonder dit Joodse verhaal,
zonder de context van de woestijntocht,
is het Pinksterverhaal uit Handelingen niet te verstaan.
Psalm 104 zingt:
‘U maakt van de wolken uw wagen
en beweegt u op de vleugels van de wind,
U maakt van de winden uw boden,
van vlammend vuur uw dienaren.’
Dichterlijke taal die herinnert aan de openbaring van God op de Sinaï.
Uit die hoek waait op deze Pinksterdag de wind,
zegt Lucas met zoveel woorden.

Kernwoord in het Pinksterverhaal is vervuld worden.
‘Toen de dag van de Vijftigste vervuld werd,
zijn allen op die plek bijeen geweest’
zo begint Lucas zijn verhaal.
Die dag staat niet op zichzelf.
Die dag vraagt om terug te kijken,
om het spoor te zien dat getrokken is in de woestijn, vanaf de uittocht,
om je eraan te herinneren uit welke hoek de wind waait.
De zeven weken zijn volgemaakt.
Vandaag is de dag om in te laten dalen
dat waarvan je nog niet bekomen bent:
‘Ik ben het die jullie bevrijd heb uit het slavenhuis.’

Ook dat in laten dalen hoef je niet zelf te doen.
Het gebeurt aan je.
Nooit meer zul je vergeten waar je vandaan gekomen bent.
Zoals het steeds opnieuw klinkt in de Thora:
‘Gedenken zul je dat je een dienaar bent geweest in het land van Egypte
en dat de Ene, God-over-jou, je daaruit heeft uitgeleid
met sterke hand en uitgestrekte arm.’ (Deut. 15:5)
Op de Pinksterdag wordt God-over-jou, God-ín-jou
en God tussen jou en mij.
Onnavolgbaar. Niet te vatten.

Pinksteren ligt niet in de lijn van onze verwachting.
Dat we het kónden verwachten komt omdat het ons beloofd is.
Maar het komt op Zíjn tijd.
Vandaar dat: Plotseling.
Toen de vijftigste dag vervuld werd,
werd het huis waar ze zich bevonden geheel vervuld
met het geluid als van een heftig waaien
en allen werden vervuld van de heilige Geest.
Daar heb je het kernwoord drie keer achtereen.
Nogmaals: Pinksteren laat zich niet narekenen.
Maar dat het bij die Ene vandaan komt
die Israël bevrijd heeft uit het slavenhuis,
dát weten we zeker.
We weten het dankzij Thora en Profeten.
En we weten het dankzij Hem,
die de vervulling is van Thora en Profeten,
en die ons de komst van de heilige Geest beloofde.

Dat bovenhuis, waar het allemaal gebeurde,
had wel wat van dat stuk woestijn tussen de Schelfzee en de Sinaï,
zoals wij dat kennen uit de Thora.
Zo’n plek waar je alleen elkaar hebt en denkt: ‘En nu dan?’
Terwijl niemand het antwoord weet.
Als in dat huis de wind opsteekt,
brengt zij niet als bij toverslag de grote antwoorden mee.
Het heftig ademen van de Geest
is de liefde van de Ene die mensen aangrijpt,
die de vraag ‘En nu dan?’ maar al te goed kennen.
Het huis vult zich niet met grote antwoorden,
maar met een liefde die maakt
dat ze nooit meer zonder de Bevrijder zullen zijn.
God-over-jou wordt God-ín-jou en God tussen jou en mij.

In het geboorteverhaal van Jezus
vertelt Lucas dat de dagen vervuld werden (Weer dat kernwoord!)
dat Maria baren zou en dat zij haar eerstgeboren Zoon baarde
en hem in doeken wikkelde en in de kribbe legde,
omdat er voor hen geen plaats was in de herberg.
Toen werd God-over-jou, God-mét-jou,
zo fysiek als het maar zijn kan –
Met jou, mens, die geen onderdak weet te vinden in deze wereld
en je afvraagt: ‘En nu dan?’
In het Pinksterverhaal wordt God-met-jou, God-ín-jou
en God tussen jou en mij.
Zonder dat jij verandert in een mens die alles weet.
Maar wie vervuld wordt van de heilige Geest,
zal nooit meer in paniek raken van de vraag: ‘En nu dan?’
Wij zullen leven van de liefde.
Wij zullen leven van de wind.

Je zou Pinksteren de laatste revolutie kunnen noemen,
die de hemel op aarde teweeg brengt.
Na die van Pesach, na die van Kerst, na die van Pasen.
Bij geen van allen wist je wat je overkwam.
Maar dát het je overkwam, dat ervaren we vandaag aan den lijve.
Hoezo vaag?
Als er één feest is waarop het lijf mee doet,
dan is het wel het Pinksterfeest!
Het lichaam draagt de tongen als van vuur,
het is de broedplaats van de Geest.
Iedereen wordt als moeder Maria.

Steeds wijder trekt de cirkel.
Zonder aan intensiteit in te boeten.
Van revolutie naar revolutie gaat het.
Tot de wereld niet anders meer kan dan beamen:
‘Ik ben het die jullie bevrijd heb uit het slavenhuis.’

III
Afgelopen dinsdag zat ik aan tafel met tien anderen.
De twaalfde die er niet kon zijn, bent u nu even, stel ik me zo voor.
De Syriër Ammar had voor ons gekookt in de keuken van Salmagundi’s,
de sociale onderneming aan de Oosterhamrikkade.
De grap is dat de meesten elkaar niet kennen.
De tafelgasten komen omdat ze werden uitgenodigd
via de mensen die de vorige keer aan tafel zaten.
De maaltijd is een initiatief van Diaconie in Stad.
Wat de tafelgasten met elkaar gemeen hebben
is de alledaagse ervaring met armoede en uitsluiting.
Er wordt geluisterd naar elkaar. Er worden levens gedeeld.

Als iemand mij zou vragen: ‘Wat is voor jou thuis?’,
dan zou ik antwoorden: ‘De diaconale tafel in Salmagundi’s.’
Dat is geen diskwalificatie van thuis-thuis.
Maar de erkenning dat daar aan tafel iets met mij gebeurt
dat doet denken aan het Pinksterverhaal.
Ik versta de mensen die ik nooit eerder ontmoet heb
en die allemaal hun eigen taal spreken
om het eigen verhaal te kunnen vertellen.
En ik, in mijn taal, word door hen verstaan
zonder dat ik mij tegenover hen hoef te bewijzen.
Ik ben er op mijn plek omdat ik er ontvangen word.
Aan tafel geeft de een aan de ander de hoop door op een andere wereld.
De stemmen aan tafel zijn de stemmen van de Ene:
‘Ik ben het die jullie bevrijd heb uit het slavenhuis.’

Dus niet bang zijn als alles anders wordt,
als het kerkelijk huis dat u zo dierbaar is, zich opent naar de wereld
en er andere stemmen klinken dan de uwe.
Ze zijn een geschenk uit de hemel.
Zelfs de teloorgang van de kerk
in haar vertrouwde gestalte van ons kent ons,
kan een geschenk uit de hemel zijn.
Misschien nodig om te ontdekken
dat deze wereld werkelijk Gods thuis is.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.