Jesaja 52,13 – 15
Lucas 19, 28 – 44
I
We beginnen vandaag aan het eind.
Het eind van deze dienst wel te verstaan.
De intocht van de kinderen en hun processie
met de versierde Palmpasenstokken
waaraan her en der vast al iets mist
omdat het te aanlokkelijk was
om er af te kunnen blijven.
We halen ons hart er aan op.
We laten het kind in ons wakker maken
om even niet de zwaarte te hoeven voelen
van ‘heden hosanna, morgen kruisig hem’.
Vandaag is het feest!
Laat het veulen losgemaakt worden!
Dat springertje. Dat jonge ding.
Het is ook niet zo gek om in het verhaal daar te beginnen.
Tot drie keer toe klinkt het woord losmaken
in verband met dat veulen dat vastgebonden staat.
‘Maak het los en breng het hier’ gebiedt Jezus zijn leerlingen.
Ja, maar hoezo? Het is toch niet van jou?
En dus is het ook niet gek dat de rechtmatige eigenaren vragen:
‘Waarom maken jullie het los?’
Nou, omdat alles dat vastgebonden staat – mens en dier,
bestemd is om losgemaakt te worden
en bij Hem gebracht te worden.
Om van Hem te leren wat het is om bevrijd te leven.
‘De Heer heeft het nodig’ zeggen de leerlingen tegen de eigenaren.
En ze komen ermee weg tot hun eigen verrassing.
Alsof er iets in de lucht hangt, een andere tijd of zo
waarin niet de eigendomsverhoudingen heilig zijn,
maar het losmaken van mens en dier.
Het veulen krijgt een andere bestemming dan lasten dragen.
Het mag Jezus dragen.
Die van ‘Kom maar bij mij als je bekaf bent van deze tijd
en onder lasten gebukt gaat.’
Die van ‘Mijn juk is zacht en mijn last is licht’
Laten we straattheater maken,
lichtvoetig straattheater.
Laten we spelen alsof het al zover is – die nieuwe tijd.
Als wij vanmorgen aan het eind beginnen,
bij de intocht van de kinderen en hun processie,
is dat niet om het ‘heden hosanna, morgen kruisig hem’ te verdringen.
Nee, maar alles begint bij het veulen in jou dat wordt losgemaakt,
bij de kinderen die alle ruimte krijgen – en jij mét hen.
Elke andere start van deze passieweek zou een valse zijn.
Zonder de speelruimte van vandaag zet je deze week geen stap meer.
Dat trekt geen mens.
II
Het straattheater begint trouwens aan de achterkant van de Olijfberg.
Daar waar de dorpjes Betanië en Betfage tegen de helling liggen.
Vertaald wordt dat: Huis van de arme en Huis van de onrijpe vijgen.
Ze liggen tegen de helling aan de woestijnkant.
Krabben is het daar om iets van een bestaan op te bouwen.
Als Jezus twee van zijn leerlingen eropuit stuurt
om daar een veulen los te maken dat vastgebonden staat,
is dat niet om de gave van helderziendheid te etaleren.
Nee, dan is dat omdat Hij weet
hoe het leven er aan de achterkant uitziet.
Het is niet onopgemerkt gebleven.
De nieuwe tijd waarin de bestaande eigendomsverhoudingen
niet langer meer heilig zijn,
kan pas doorbreken waar er eerst goed geluisterd is
naar de klacht van klein gemaakte mensen,
waar gezien is wat het met een mens doet als die geen kant op kan.
Of wat het met een ezelsveulen doet..
Het zijn dit soort mensen die hun kleren over het veulen gooien
en Jezus erop laten klimmen.
Leerling van Jezus word je niet
omdat je precies weet hoe het zit tussen God en Hem
dankzij catechisatie of een Alfacursus.
Leerling van Jezus word je omdat Hij je heeft gezien in je tekort,
omdat Hij heeft geroepen: ‘Jij. Kom maar bij mij. Rust bij mij uit.
Ik zie hoe bekaf je bent.’
Ja, nu hun kleren op het veulen liggen, staan ze in hun hemd.
Maar zonder schaamte.
Als spelende kinderen, die van niets iets weten te maken.
Voor de ezel en zijn ruiter wordt de loper uitgerold.
Kleren worden uitgespreid
op de stoffige weg richting de top.
Ruim baan voor Prins Carnaval!
Nee, het doet er aan denken en toch is het anders.
Carnaval heeft een vast plekje op de jaarkalender.
De dagen liggen ingeklemd tussen wat normaal heet.
Je mag even helemaal los gaan
om je daarna weer gehoorzaam te kunnen voegen
in de bestaande verhoudingen.
Maar wat hier vandaag gebeurt is van een andere orde.
De koning op een veulen breekt in in de bestaande verhoudingen.
Een nieuwe tijd breekt aan:
‘Gelukkig jullie die arm zijn, want voor jullie is het koninkrijk van God.
Gelukkig jullie die nu honger hebben, want je zult verzadigd worden.
Gelukkig wie nu huilt, want je zult lachen.’ (Lucas 6, 21 e.v.)
Tot aan de top van de Olijfberg lijkt er weinig aan de hand te zijn.
Gun ze hun feestje.
Laat ze lekker dromen, daar aan de achterkant van het bestaan.
Dromen van rijpe vijgen en aan armoede voorbij.
Maar aangekomen op de top met Jeruzalem voor ogen,
krijgt het straattheater zijn versnelling.
Profeten en psalmdichters voegen zich als het ware
in de feestende stoet van mensen en een veulen,
die zich door Jezus gezien weten.
‘Juich, vrouwe Sion,
Jeruzalem, schreeuw het uit van vreugde!
Je koning is in aantocht,
bekleed met gerechtigheid en zege’ roept Zacharja de profeet.
Ja, die daar op dat veulen, die is het.
‘Gezegend hij die komt, – de koning! –
in de naam van de Heer’ zingt de psalmddichter.
Hier gaat de hemel los en licht de nieuwe aarde op,
voorbij aan de bestaande verhoudingen.
Hoor klein gehouden mensen zingen
het lied van de engelen in de Kerstnacht:
‘in de hemel vrede, en glorie in den hoge!’
III
Te midden van de feest vierende optocht
begint Jezus te huilen.
Nee, hij huilt niet van vreugde.
En toch bijten het diep verdriet en de uitzinnige vreugde elkaar niet.
Als de leerlingen zich van schrik stil gehouden zouden hebben
dan zouden de stenen wel zijn gaan schreeuwen
om de huilende koning op het veulen, die de vrede brengt.
Jezus huilt om Jeruzalem.
‘Had ook jij op deze dag maar geweten wat vrede kan brengen!’
Jezus voorziet de belegering van de stad
en de verwoesting van Jeruzalem.
In het jaar 70 maken Titus en zijn legers
een eind aan vrijheidsdrang en nationalistische trots
in een orgie van geweld.
De Romeins-Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus
spreekt van een miljoen doden.
Stel je voor. In die tijd.
De hoorders van dit evangelie zijn er direct of indirect getuige van geweest.
Jezus heeft het voorzien.
En net als bij het ezeltje dat hij vastgebonden zag staan,
gaat het ook hier niet om de voorspellende gaven van een bijzonder mens.
Hier spreekt er een die leeft met Thora en Profeten.
En die dus weet heeft van de verwoesting van stad en tempel
door de oorlogsmachine van Babel zes eeuwen eerder.
Een die voorziet dat de geschiedenis zich zal blijven herhalen
zolang er geen oog is voor klein gemaakte mensen aan de achterkant.
Kijk, die ezelruiter, hij wéét niet alleen van Thora en Profeten.
Hij is de belichaming ervan. Meer nog: de vervulling.
IV
Hij huilt ook om ons.
Om het Jeruzalem waarin wij leven.
Waar een vrede wordt gekoesterd die meent zonder ontferming te kunnen,
Zonder gerechtigheid voor mensen en dieren aan de achterkant.
Alsof we er recht op hebben
om die zonder kleerscheuren te kunnen behouden.
En toch moeten we feest vieren.
Want Hij is onze vrede.
‘die niet greep naar het zijn-als-God,
maar het naakte bestaan
en de rol van slaaf aanvaard heeft.
Die gelijk aan wat mensen zijn
in hun donkere diepte deelde
en gehoorzaam was tot de dood.
Heer is Hij, Jezus Messias,
tot glorie van God, de Vader.’
Deze God ziet er niet uit,
net als alles en iedereen aan de achterkant van ons zogenaamde gelijk.
Maar er is niemand anders
die onze hoop is, onze redding.
De ezelruiter! Kijk die ezelruiter.
De meute aan zijn voeten lacht,
en rolt een loper uit van jassen.
Hosanna! Zing en dans en lach!
Hosanna! Hoop is aan de macht!