Afgelopen week lazen we bij het GSp het essay voor de maand van de filosofie, Vuurduin, geschreven door filosoof Eva Meijer. Ze vertelt hoe ze voor het schrijven van het essay een week op Vlieland verblijft, het vakantie-eiland van haar jeugd. Daar treft ze een eiland aan dat veranderd is. ‘Ik kan de zeepokken niet vinden’ (ik had daar ook nog nooit over gehoord), zo begint het essay.
Meijer stelt de vraag of er in tijden van klimaatverandering en verdwijnende ecosystemen alleen maar sprake is van verlies, of dat we er ook iets tegenover kunnen stellen. Een van de dingen die zij er tegenover stelt is boosheid. Dat is het fraaie van het genre van het essay, je hoeft je als schrijver niet in te houden.
Waar is de filosoof boos over? Ze is boos over de industriële manier waarop we met dieren omgaan, alsof het levenloze grondstoffen zijn. Ze is boos dat mensen zo gemakkelijk hun gezicht afkeren of mensen die onze omgang met de planeet bevragen ‘tuttutten’. Ze is boos over het verlies van eeuwenoude bossen door houtkap, vervuiling van de planeet en de nonchalance van de mens. Tot slot is ze teleurgesteld in de ervaring dat de emotie boosheid vaak belachelijk wordt gemaakt.
Ik denk inderdaad dat boosheid een slechte naam heeft. Het is een ‘negatieve’ emotie, geassocieerd met relschoppers, geweld, agressie, labiele Kamerleden, jengelige kinderen of onmachtige ouders. Toch denk ik dat Meijer iets belangrijks te pakken heeft wanneer ze stil staat bij haar eigen boosheid. Boosheid heeft een sterke signaalfunctie: het kan duiden op een angst die sluimert en nog niet benoemd is, of duiden op rouw. Zowel angst over de
gevolgen die ons staan te wachten als rouw over het verlies van een wereld die verdwijnt kunnen een rede voor boosheid en woede zijn.
In de christelijke traditie kennen we zoiets als heilige woede. Woede over onrecht. Het is dan de kunst om de woede niet bezit van je te laten nemen, of om je woede op je omgeving af te reageren. Heilige woede is je woede heiligen. Je doet dat door je te blijven opwinden over alles wat er niet goed gaat zonder dat je ziel er onder gaat lijden. Ik denk dat hier duidelijk wordt waarom het gebed zo centrale plaats heeft in het christelijke leven. Het is het ventiel waardoor de opgebouwde boosheid kan ontsnappen.
Door te letten op woede van mensen, kunnen we misschien ook meer oog krijgen voor hun angst of verdriet. In plaats van te denken, ‘wat een naar persoon’, kunnen we ook zeggen, wat gaat hem of haar nu zo ter harte? Wat dreigt iemand te verliezen, of wat heeft iemand al verloren?
Eva Meijer idealiseert de boosheid ook niet. Naast dat het ons de ogen kan openen voor wat we echt geloven, kan het ook onze blik vertroebelen. Ook hierin lijkt boosheid op verdriet. C.S. Lewis schreef het al, het is moeilijk scherp zien met ogen die gevuld zijn met tranen. Daarom moeten de tranen ook weer worden afgewist. Wij troosten elkaar in tijden van verdriet, zou het ook kunnen in tijden van woede? Of moeten we de heilige woede in elkaar juist aanwakkeren?
Arjen Zijderveld