Preek van de Week – Zondag 7 december ’25

Jesaja 11, 1 – 10
Matteüs 3, 1 – 12
I
‘Laat warm en stil de kaarsen branden heden
die Gij hier in ons duister hebt gebracht’
zo zingt het geliefde lied van Dietrich Bonhoeffer.
De woorden resoneren in onze ziel
en hechten zich aan de lichtjes in Stad
die het donker een aangename kant geven.
Zeker ook aan de adventskaarsen
die door een kind ontstoken worden.
‘De tweede kaars voor de koning die komt,
het lied van de vrede klinkt uit zijn mond.’

‘Kalf en leeuw zullen samen weiden
en een kleine jongen zal ze hoeden’ hoorden we
En wat te denken van die peuter
die met zijn hand graait naar het nest van een slang?
Welkom aan het kind in jou
dat zo vaak het onderspit moet delven
omdat je permanent op je hoede moet zijn.
Maar nu even niet.
December is begonnen.
Nog even en het is Kerst.

II
De verleiding is groot om voorbij te zien aan de boomstronk
waarmee de lezing uit Jesaja begon.
Die stronk is meer dan een symbool.
De boom is geveld in de oorlog.
Zijn stam was nodig voor het bouwen van belegeringswerken
en verdedigingswerken,
van stormrammen en aanvalstorens
tot balken die stadspoorten barricaderen.
De gewonde stronk is wat er rest.

Kunnen deze dingen niet wachten tot januari? vraag je je misschien af.
Nee, want alles wat ons zo dierbaar is aan de profetie van Jesaja
ontspruit aan deze boomstronk.
Kijk je er aan voorbij, dan verkruimelen de woorden
over een vrede die alle verstand te boven gaat.

Op de voorkant van de orde van dienst
zie je een foto van het Werkmanmonument aan de Heresingel.
De Gemeente Groningen gaf in 1995 daarvoor de opdracht
aan de beeldend kunstenaar, schrijver en dichter, Armando.
Het is een boom in brons waarvan alleen de onderkant nog staat.
Alsof de boom doormidden is gezaagd.
De kruin en de bovenkant van de stam ontbreken.
Hendrik Werkman is niet meer.
Met negen andere gefusilleerd aan de bosrand bij Bakkeveen
op dinsdag 10 april 1945.

Op de druksels die Werkman maakte tijdens de Tweede Wereldoorlog
zijn vaak bomen te zien.
Maar meer nog zie je in dit monument terug
de band die de kunstenaar Armando had met bomen.
Als kind klom hij in bomen en werden ze zijn vrienden.
Maar dat was vóór de oorlog.
In de oorlog heeft hij ze gekapt zien worden
tot brandhout voor de kachel.
En hij zag meer,
daar in de bossen rond Kamp Amersfoort.
Meer dan goed is voor een kind.
Gruwelijke dingen.
De bomen hebben het ook gezien
en hebben er niks tegen gedaan.
Bomen als stille getuigen.
Medeplichtig gemaakt tegen wil en dank.
‘Het stikt hier van de schuld, boom voor boom’
zou Armando later zeggen.
Geen wonder dat het Werkmanmonument een boom werd,
een verwonde boom, net iets meer dan een stronk.

III
De profetie van Jesaja is geen verhaal voor bij de kerstboom.
Misschien wel voor rond de kribbe,
maar dat leg ik u dan op de kerstmorgen wel uit.
De profetie van Jesaja stamt uit de 8e eeuw voor Christus
als de koningen van Aram en Israël
koning Achaz van Juda en Jeruzalem
met geweld in hun kamp proberen te krijgen.
Bedoeld om zich met een zo breed mogelijke coalitie
grootmacht Assyrië van het lijf te houden.
Zoals Poetin koste wat kost Oekraïne als bufferstaat wil behouden
om zich te kunnen verdedigen tegen de NAVO.
Of zoals Europa Oekraïne steunt
om zich te kunnen verdedigen tegen de agressor Poetin.
Het is maar welke bril je op hebt.
Een ding is zeker: Het geweld is losgebarsten, nu en toen.
De boomstronk waarmee de profetie van Jesaja begint
is daarvan het bewijs.

Er is trouwens een mogelijkheid
dat het begin van de profetie van later datum is,
van na de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 586 v. Chr.
Het boek Jesaja beslaat twee eeuwen.
Daarin wisselden Assyrië, Babel en het Perzische rijk
elkaar als internationale grootmacht af.
Voor de bomen maakte dat weinig uit.
Voor de kinderen die getuige waren van het grof geweld evenmin.
Ze zijn van alle tijden
en zijn ten allen tijde elkaars broertjes en zusjes.

IV
Wie weg kán kijken, doet dat ook.
Dat maakt je nog niet tot een onverschillig mens.
Zolang het geweld nog op afstand is
en je nog weg kúnt kijken,
is het een zegen als je kunt genieten
van de feestverlichting in december
die voor even de scherpe kantjes van het donker afhaalt.

En in dat licht droom je oprecht van een wereld
waar de gerechtigheid het voor het zeggen heeft gekregen
en de vrede op aarde is neergedaald.
En het mag je best wat kosten!
In dat licht is er ruimte voor het kind in jou
en herinner jij je dat wat goed was in jouw kindertijd,
onbeschrijflijk goed.

Maar wat niet lukt bij dat licht is de boomstronk onder ogen komen.
Daarvoor is een ander licht nodig.
Dat van een onverklaarbare nabijheid die jou vasthoudt
als het je niet lukt om de pijn en de wanhoop te parkeren
als die van de kunstenaar Armando.
Van dat licht getuigen de Paaskaars en de Adventskaarsen
in een cirkel om jou heen.

V
Om de twijg te zien die ontspruit aan de boomstronk
moet je heel goed kijken.
Jesaja zag die en uit dat zien werd de profetie geboren,
die mensen doet ophoren tot op de dag van vandaag.
Jesaja zag in de boomstronk de dynastie van David,
bij de enkels afgezaagd.
Niet bestand tegen het geweld van de grootmachten
omdat het huis van David zelf ook geen andere taal meer kende
dan die van grof geweld en onderdrukking.
Zal er ooit nog een koning zijn als de herdersjongen David
uit het huis van Jesse?
Die de reus Goliath versloeg zonder zwaard en zonder pantser
met slechts de uitrusting van een herdersjongen
en met de poëzie van psalmen die zijn godsvertrouwen stutte.
‘Al gaat mijn weg door een donker dal,
ik vrees geen gevaar, want U bent bij mij,
uw stok en uw staf, zij geven mij moed.’ (ps. 23, 4)

Uit de ene poëzie wordt de andere geboren.
Psalm wordt profetie en profetie wordt psalm.
Gaat de profetie van Jesaja over Jezus? Nee!
De scheut uit de wortel van de stronk is er al.
De nabijheid van God laat niet eeuwen op zich wachten.
Die is daar waar mensen nu gebukt gaan onder grof geweld
en de hoop het zwaar heeft.
Gaat de profetie van Jesaja over Jezus? Nee!
Maar Jezus herkent zich wel in deze profetie van eeuwen her.
Hij is de nabijheid van God in de gestalte van een mens
die niet wegkijkt bij de stronk en die zichzelf herkent
in die scheut uit de wortels van de omgehakte boom.
De kerk gunt mij de feestverlichting van december.
Maar zij gunt het me niet om het Kind van Bethlehem
in te weven in mijn betovering.
Gunt de kerk mij dat wel,
dan ligt om met Johannes te spreken,
de bijl aan de wortel van de boom.
De nabijheid van God ligt niet in de betovering
maar bij de herkenning die doodeng is:
de herkenning van de stronk in je eigen biografie
en in de tijd waarin we leven,
niet wezenlijk anders dan de tijd van Jesaja.

VI
Wat gaan we doen als kerk?
Gaan we vandaag mee in de optimistische toon, die flinterdun is?
Of laten we onze oren hangen naar autocraten,
die ons willen doen geloven dat er geen alternatief is
voor de taal van macht en geweld,
van ongelimiteerde bewapening en van het ongestraft kleineren?
Kijken we weg en keren we naar binnen
waar we voor onszelf een tempeltje hebben gebouwd voor onze God?
Wat ga jij doen?
Durf je het aan met de taal van psalmen die tot profetie worden
en profetie die tot psalm wordt?
Het is de taal van kunstenaars als Werkman en Armando.
Het is de taal waarin je niet kunt rekenen,
wél kunt breken en delen tot overhoudens toe
Het is de taal waarin jij je wanhoop kwijt kunt
en hoop geboren kunt zien worden.
Het is de taal van verzet die zichzelf uitvindt in gedichten,
taal die je raakt zonder dat die je bij de enkels afzaagt.

Misschien zijn we die taal aan het verleren,
Maar zolang er plekken zijn als deze
waarin het gaat van psalm naar profetie
en van profetie naar psalm,
is er hoop voor de wereld
en dus ook voor jou.