Exodus 13, 20 – 22 en 14, 9 – 10 . 15 – 16 . 19b – 20 . 24 – 25
Lucas 3, 9 – 17
I
Heilig Vuur.
Die woordcombinatie bestaat niet voor niets.
Vuur en het heilige hebben met elkaar gemeen
dat ze fascineren én afschrikken.
Beide tegelijk.
Het is spelen met vuur, zeggen we.
Maar voor je het weet slaat de vlam in de pan.
Heilig vuur is niet dáár, terwijl jij híer bent.
Het pakt je.
‘Als er nog vuur in je zit,
laat het branden, laat het branden’
zong Mannes.
De kerk bestaat ervan.
Met heilig vuur is ze begonnen.
Op het Pinksterfeest.
‘Er verschenen aan hen een soort vlammen,
die zich als vuurtongen verspreidden
en zich op ieder van hen neerzetten’
beschrijft Lucas in zijn tweede boek, Handelingen.
‘En allen werden vervuld van de heilige Geest’.
De vlam sloeg in de pan.
De grens tussen heilig vuur en een uitslaande brand is flinterdun.
‘Verzet begint niet met grote woorden
maar met kleine daden’
dichtte Remco Campert.
‘Zoals een vuurzee met dezelfde lucifer
die de sigaret aansteekt’.
Vandaag gaat het over het vuur ín jou,
dat voelbaar is voor anderen.
Het gaat over vuur búiten jou waar je je aan kunt branden.
En het gaat over verzet.
Verzet tegen het platbranden van regenwoud,
dat ruimte moet maken voor plantages.
Verzet tegen de verstoring van het klimaat,
met onbeheersbare natuurbranden als gevolg.
Verzet tegen het achteloos gedrag
van de klant die zich koning waant
en die een brandende peuk wegschiet in de droge natuur.
En het gaat over verzet tegen de angst, die je lam legt.
‘Dit lied, ik zing het voor mezelf
En voor iedereen die net zo bang is,
Maar die elke ochtend net als ik besluit
Dat elke dag vol angst een dag te lang is.’
II
Het heilig vuur waarmee de kerk begonnen is
heeft ook iets onbeheersbaars.
Het gebeurt aan haar.
Wat niet wil zeggen dat het pinkstervuur
de kerk tot marionetten maakt.
Bij een grote brand wordt de omgeving gevraagd
ramen en deuren gesloten te houden.
Op de Pinksterdag gaan ze juist open,
naar buiten, naar de wereld toe..
De leerlingen van Jezus besloten
dat elke dag vol angst een dag te lang is.
Hoe ze tot dat besluit kwamen?
Laten we zeggen dat de tijd er rijp voor was.
Het kwam ze aanwaaien.
Heilig vuur verdeelde zich als vlammen
op mannen en vrouwen,
op slaven en vrijen.
Maar vooral op die eersten.
En dat heeft alles te maken
met waar het vuur vandaan komt –
uit het verhaal van de exodus,
van de bevrijding uit de slavernij.
‘iemand droomt niet meer
iemand richt zich op
iemand is voor altijd wakker
iemand stelt de vraag
iemand verzet zich
en dan nog iemand
en nog iemand
en nog.’
Het is het slot van het gedicht van Remco Campert
waar ik eerder aan refereerde.
Net als het heilig vuur van Pinksteren
gaat het terug op het verhaal van de exodus.
Ik kan het niet anders zien.
III
Ooit begon het met wat mensen eigen is.
Waar je geen baas over bent,
wat je niet kunt beheersen,
waar je geen grip op hebt,
schrijf je toe aan goden.
Je kunt je maar beter aan hen overgeven
en ze te vriend houden.
Alles heeft een bedoeling,
ook al heb je geen idee welke.
Daar is ook het geloof van Mozes begonnen,
bij een lokale berggod in de Sinaï wildernis,
waar hij met de schapen van zijn schoonvader Jethro rondtrok.
Bij de goden van Egypte hoefde hij niet meer aan te komen
nadat hij op eigen houtje het gezag getart had.
‘Iemand pakt de opzichter zijn zweep af’ dichtte Remco Campert.
De berggod troonde op de top van de Sinaï.
Op hun tocht door de wildernis
leidt Mozes het bevrijde volk langs de Sinaï.
‘De Sinai was volledig in rook gehuld,
want de HEER was daarop neergedaald in vuur’
vertelt het verhaal.
‘De rook steeg op als de rook uit een smeltoven,
en de berg trilde hevig.’
En het volk sidderde.
Tot zover niets nieuws onder de zon.
Maar er was wel iets aan vooraf gegaan.
Weet u nog?
Op een dag vlamde er vuur op uit een doornstruik.
Mozes zag dat de struik in brand stond
en toch niet door het vuur werd verteerd.
Net als pinkstermensen die in vuur en vlam staan
en er toch niet aan opbranden.
Het was het zelfde vuur als boven op de berg
maar dan beneden.
Alsof de berggod uit zijn hemel was afgedaald
zonder het oogmerk om die mens daar beneden
schrik aan te jagen.
‘Doe je sandalen uit, want de grond waarop je staat is heilig.’
Afgedaald vanuit compassie.
De berggod maakt een eind aan zichzelf.
Hij heeft de ellende gezien,
de jammerklachten gehoord.
Voortaan zal Hij heten:
Ik zal er zijn.
Bevrijder zal ik heten.
Reisgenoot zal ik zijn.
Mozes recht zijn rug.
Tegen wil en dank.
Hem wordt een vraag gesteld
en hij maakt die zich eigen.
‘jezelf een vraag stellen
daarmee begint verzet
en dan die vraag aan een ander stellen.’
IV
Gaandeweg zoeken deze God en zijn mensen aan elkaar
hoe een bevrijde samenleving er uit zou kunnen zien.
Een zoektocht die tijd kost
en door de wereld niet in dank wordt afgenomen.
Kortom: een tocht van veertig jaar door de woestijn.
God hult zich overdag in een wolkkolom
en ’s nachts in een lichtende vuurzuil.
Zo gaat Hij voor hen uit om hun de weg te wijzen.
Het vuur en de wolk op de top van de Sinaï
hebben zich verplaatst en bewegen mee met de bevrijde slaven
en Hij is hun kompas geworden.
Het zal nog even duren voor ze zo op elkaar zijn ingespeeld
dat het vuur zich zal verdelen als vlammen op hun hoofden.
Maar de toon is gezet.
De koers is uitgestippeld.
Zoals de theoloog Bert ter Schegget ooit prachtig zei:
‘Deze God is een mens willende wordende God.’
De richting waarin het gaat
toont zich ook daar bij de zee,
waar ze dwars doorheen zullen moeten.
Als de onverslaanbare legers van Farao
het volk op de hielen zit,
roepen ze van angst luidkeels God te hulp
alsof Hij nog steeds die mannetjesputter is
op de top van de Sinaï.
‘Waarom roep je Mij te hulp?’ vraagt Hij aan Mozes.
‘Zeg tegen de Israëlieten dat ze verder trekken.’
En ik hoor nog Mannes zingen:
‘Ik hoor de stemmen van de angst
Waaronder ik al veel te lang blijf bukken.
En misschien hebben ze gelijk
En liggen al mijn dromen straks in stukken.
Dit lied, ik zing het voor mezelf
En voor iedereen die net zo bang is,
Maar die elke ochtend net als ik besluit
Dat elke dag vol angst een dag te lang is.’
V
Er staat veel op het spel
als het gaat om de toekomst
van de kinderen,
van mens en dier,
van bossen en zeeën.
En er is alle reden om bang te zijn.
We staan voor de zee.
Wat en wie ons in de nek hijgt
hebben we zelf in het leven geroepen,
we zíjn het zelf.
Maar hier klinkt een stem die zegt:
‘Waarom roep je me te hulp?
Trek verder. Ik ga met jullie mee.
En maak niet de fout
om heel de rambam mee te nemen
aan macht en welvaart die je weigert te delen.
Want je zult er mee vast raken in de modder
En je zult erin verzuipen.
Er bestaat geen klimaatgerechtigheid
zonder sociale gerechtigheid.
De toekomst is er een van herverdelen
van kennis, van macht en van inkomen.
Én van spelen met kinderen dat het anders kan
zoals we volgende maand hier zullen doen
in en rond de Nieuwe Kerk.
Deze plek waar al bijna vierhonderd jaar lang
gespeeld wordt met de verhalen van schepping en bevrijding.
Kom en zie
hoe vlammen als van vuur
zich zullen verdelen op groot en klein.
Laat het een uitslaande brand worden!
‘Als er nog vuur in je zit,
Laat het branden, laat het branden.
Nog heilig vuur in je zit,
Laat het branden, laat het branden
Tot iedereen het ziet!’