Jesaja 57, 15 -16 en 58, 1 – 10
Romeinen 11, 12 – 16 . 29 – 32
Marcus 10, 13 – 16
I
Het liefst ben ik vandaag het kind
dat in de armen van Jezus loopt
en daar geborgenheid vindt;
het kind dat niet hoeft te kijken
naar wat er om hem heen gebeurt,
alles dat hem beangstigt.
Maar ik ben geen kind meer.
Vandaag is het Israëlzondag
en ik had er het liefst geen aandacht aan gegeven
met als argument dat het wat mij betreft
in de Nieuwe Kerk elke zondag Israëlzondag is.
We zijn ons hier bewust van onze wortels.
Geen Nieuwe Testament zonder het Oude.
Jezus was een Jood, een kind uit Israël,
en is en zal dat blijven tot op de dag
dat God zal zijn alles in allen.
Vandaag had ik het liefst geen extra aandacht besteed
aan artikel I lid 7 van de kerkorde, waarin staat
dat de kerk geroepen is gestalte te geven
aan haar onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël.
Ik had als een kind mijn handen voor de ogen willen houden
en het liefst gedaan alsof die verbondenheid er even niet was,
dat we het er niet over hoefden te hebben.
Je kunt immers niet altijd alles tegelijk bij de kop hebben.
Maar dat laatste is meer de overweging
van de ervaren predikant
die met goede argumenten probeert te verhullen
dat de verbondenheid hem vandaag dwars zit
en dat hij er bang voor is.
Het kind in mij kan niet verhullen dat het bang is,
dat het de geborgenheid zoekt in de armen van Jezus.
Maar de volwassene weet van mitsen en maren,
van enerzijds en anderzijds.
Hij weet dat bepaalde dingen gewoon niet kunnen,
dat er een hoop rottigheid is waar je niet voor weg kunt lopen
en dat het de kunst is om je eigen stoepje
zo goed mogelijk schoon te houden.
Is dat wat je wilt,
dan is het vandaag niet handig
om te spreken over de onopgeefbare verbondenheid
van de kerk met het volk Israël.
Want er ligt een berg rotzooi op ons stoepje,
vol met struikelstenen – u weet wel..
Ik kan nu natuurlijk zeggen
dat de verbondenheid met het volk Israël
iets anders is dan de verbondenheid met de staat Israël;
dat het gaat om het Bijbelse volk Israël
en om de joodse gemeente
die samenkomt in de synagoge.
Niet om de staat Israël.
En weet u,
Ik zou nog gelijk hebben ook.
Pas op voor christenen en joden
die geen onderscheid maken tussen staat en volk,
tussen politieke doelen en bijbelse profetie!
‘Op Sions berg sticht God zijn heilige stede’ – jazeker!
‘en op zijn rol, waar Hij de volken schrijft
(zal Hij) hen tellen, als in Israël ingelijfd’ –
Maar dat is echt iets anders dan bezet gebied koloniseren.
Wat de Palestijnen is en wordt aangedaan is het tegenover
van hen bevestigen en schragen –
waar wij van zongen in onze openingspsalm.
Maar nu komt het.
Dit is geen gratis constatering.
Zeggen dat er geen enkele link te leggen is
tussen het volk Israël uit de kerkorde en de staat Israël
is een verkapte manier van doen
alsof jouw stoepje schoon is
en het aan jou niet zal liggen.
Nou, dat doet het wel!
We komen ook niet naar de kerk
om ons hoofd te schudden over zo veel barbaarse
of klinische wreedheid van anderen,
maar we komen hier omdat we weten mogen
dat wij met al ónze rotzooi naar Jezus kunnen –
iets wat het bange kind van nature weet.
II
Er zijn vele manieren om weg te kijken.
Doen alsof wij er niets mee te maken hebben bijvoorbeeld
en ons moreel verheven voelen
boven strijdende partijen die het leven tot een hel maken.
Of door simpel partij te kiezen voor de slachtoffers
waarbij wij bepalen wie dat zijn
en zij heel blij moeten zijn met onze superieure solidariteit.
Of dat nou de in zijn bestaan bedreigde staat Israël is
of het vernederde en kapot gebombardeerde Palestijnse volk
dat geen eigen staat gegund wordt.
In al deze voorbeelden hoor jij bij de goede kant,
want de goede kant is per definitie waar jij staat.
Zo werkt dat tegenwoordig.
Maar niet hier.
Jij en ik horen niet bij de goede kant,
welke kant je ook hebt gekozen,
ook niet als je niet hebt willen kiezen.
Jij en ik zijn onderdeel van een geschiedenis
waarvan we zouden wensen dat we die over mochten doen.
Die van de systematische genocide op de Joden
in het hart van onze cultuur.
Ik ben als kind opgegroeid in een cultuur van zwijgen
over de relatie tussen de generatie van mijn grootouders
en de Holocaust.
In het gedenkboek van het nationaal 5 mei-comité uit 1955,
getiteld ‘Herrezen Nederland’
tref je pagina’s lange beschouwingen over het verzet,
over de wederopbouw na 1945
met een mooi voorwoord van prins Bernard.
Over de Joden en de Jodenvervolging
bevat het boek van 128 pagina’s precies twintig regels.
In het grotere historisch kader ligt de Holocaust
en het wegkijken bij de eigen rol daarin
ten grondslag aan de stichting van de staat Israël in 1948
en de rampzalige gevolgen daarvan voor de Palestijnen,
door hen kortweg Al Nakba genoemd – de Ramp.
Onder elk juichverhaal over de terugkeer van het volk Israël
naar het door God beloofde land
ligt het grote zwijgen over wat niet aan te gluren valt:
het feit dat Európa het thuis was van de Joden
zoals het ieders thuis is voor wie er is opgegroeid
of er toevlucht en toekomst vond;
het feit dat Amsterdam door de Joodse gemeenschap
liefkozend Mokum werd genoemd,
en in 1933 nog vier Joodse wethouders telde.
Die gemeenschap is niet meer.
III
Als de mensen proberen kinderen bij Jezus te brengen
om ze door Hem te laten aanraken,
zijn het de leerlingen van Jezus die hen terechtwijzen.
Wat zit daar anders onder dan het wegkijken
bij de eigen kwetsbaarheid,
bij het giftig amalgaan
van tekort geschoten zijn en tekort gekomen zijn,
bij de rotzooi die ligt opgeslagen in hun eigen levens?
Ze willen heer en meester zijn over hun eigen leven
en zijn het kind vergeten dat ze in zich dragen.
Onder het terechtwijzen van anderen
ligt het verlangen dat niet erkend kan worden,
om net als de kinderen met hun angsten
geborgenheid te zoeken in de armen van Jezus,
maar je daar te groot voor voelen.
Alleen daar in die armen kan een mens onder ogen zien
wat te groot is om ooit nog rechtgezet te kunnen worden.
En daarmee zijn we bij Jom Kipoer, Grote Verzoendag,
het feest dat a.s. vrijdagavond begint in de synagoge.
De kerk viert Grote Verzoendag in de open armen van Jezus,
de gemeente van Israël viert het in de synagoge
en in de gemeenschap van de kleine rest.
Het een is niet beter dan het andere.
Synagoge en kerk drinken uit dezelfde bron,
bezongen in psalm 103:
‘Zo ver als het oosten is van het westen,
zo ver heeft Hij onze zonden van ons verwijderd.’
IV
De synagoge reikt ons vandaag de profetenlezing aan.
Die van Grote Verzoendag.
Sommige lezingen hebben geen verdere uitleg nodig.
Alexandra Matz vertelde me vorige week
dat de pastoor uit haar kindertijd
als die het te druk had gehad met zijn pastoraat
op zondag na de evangelielezing zei:
‘Ga hier nog maar eens overheen’
en vervolgens de preek liet voor wat die was.
Geldt dat ook niet voor de profetenlezing
die we vanmorgen hier hoorden?
Ga daar nog maar eens overheen.
Maar dat hoeft ook niet.
Na de vuurwerkramp in Enschede dichtte Willem Wilmink:
‘Arm Enschede, verberg je in de armen van je koningin
en huil, want daar is reden voor,
en huil dan maar aan één stuk door.’
Wij verbergen ons vanmorgen in de armen van Jezus,
bang en ontredderd
vanwege de ravage die we hebben aangericht
en waarover we zouden blijven struikelen tot in de eeuwigheid,
ware het niet dat wij vandaag in aanloop naar Jom Kipoer
van onze Joodse zussen en broers aangereikt krijgen
dat de Eeuwige troont in heiligheid
met hen die gebroken zijn en nederig van geest,
opdat het verbrijzelde hart tot leven komt.
Elke vorm van heiligheid die alleen kan bestaan
door zich op te sluiten in godshuizen,
zich af te schermen van gebroken levens
en weg te kijken bij vernederde mensen,
is geen heiligheid
en verdient geen respect.
In de armen van Jezus troont de Eeuwige in heiligheid
bij mensen die niet weten waar ze het zoeken moeten.
Met Joden en Palestijnen samen
zullen wij Sions kinderen heten.
Ga daar maar eens overheen.
Gemeente,
bewaar de woorden van de profeet Jesaja door ze te doen.
Wie eens in Jezus’ armen toevlucht heeft gevonden,
die weet dat het kan.
En voor wie dat beeld van zijn geopende armen
te kinderlijk is geworden om er nog iets mee te kunnen,
die mag ook zelf toevlucht zoeken
in de armen van een ander hier, die is als jij;
zoals jij ook de eigen armen openen mag voor een ander.
Als gemeente het Lichaam van Christus zijn
is misschien wel boven alles dát –
over en weer.
Uithuilen en opnieuw beginnen.
En dan datgene doen waar Jesaja het over heeft,
dat waar je eigenlijk al niet meer in durfde te geloven.
Al een paar maal de overdenking gelezen. En het raakt mij zo. In mijn gedachten zie ik Evert Jan zwoegen om in deze barre tijd over dit onderwerp een preek te maken. Ik wil hem hartelijk bedanken voor al deze woorden. Jammer genoeg vergeet ik alles zo snel, en dan lees ik het nog een keer.
We hopen allen dat hier aan deze ellende een eind mag komen.
Hoop op geloof in de liefde.
Volstrekt eens met Trijnie. Een groot goed dat we de preek kunnen naluisteren en nalezen.
De rijkdom van de Schriften zo hartstochtelijk vertolkt door onze emeritus biedt veel stof tot nadenken èn perspectief. God zij dank voor zulke voorgangers.