Johannes 9
I
‘Ik ben het licht voor de wereld’ zegt Jezus
‘Wie Mij volgt loopt nooit meer in de duisternis,
maar heeft licht dat leven geeft.’
Met deze woorden uit het hoofdstuk hiervoor is alles gezegd.
Ze werpen ook hun licht op het verhaal van de blindgeborene.
Ze klinken nadat de mannenbroeders een voor een
de stenen uit hun handen laten vallen
waarmee ze de vrouw wilden stenigen
die door hen op overspel was betrapt.
Mánnen!
Terwijl Jezus in het zand schreef met zijn vinger, had Hij gezegd:
‘Wie van jullie zonder zonde is,
laat die als eerste een steen naar haar werpen.’
‘Ik ben het licht voor de wereld’ zegt Jezus
Je zult het maar van jezelf zeggen.
Van Jezus kunnen we het in de kerk wel hebben.
We zijn hier wel gewend aan grote woorden.
Ze horen er een beetje bij.
Naar buiten toe hechten we als de PR machine van Jezus
aan een wat minder pontificaal imago voor hem.
Er lopen er in de wereld al genoeg rond
die van zichzelf denken dat ze grote lichten zijn.
President Trump denkt ook van zichzelf dat hij een groot licht is.
Wat is het verschil?
Kort samengevat is het grootste verschil
dat Trump zegt: ‘Bij mij moet je zijn!’
Lift mee op mijn grootheid.
Het zal je geen windeieren leggen.
Terwijl Jezus zegt: ‘Bij jou wil ik zijn!’
In dat kapot gelopen leven van jou.
Als je het hebt over licht,
dan is dat in de context van Trump de spotlight,
het aantal hits op social media,
macht en rijkdom tentoongespreid,
alle onvolmaaktheid weg geduwd naar de buitenste duisternis.
Dat is het licht waar mensen alles voor opzij willen zetten.
Dat is de wereld zoals wij die kennen.
Als Jezus zegt: ‘Ik ben het licht voor de wereld’
dan is de context in dit evangelie die van Thora en tempeldienst.
Dan hebben we het over:
‘Uw woord is een lamp voor mijn voet, een licht op mijn pad’
op die levensreis waar je niet voor hebt gekozen
maar die wel jóuw levensreis is geworden.
Dan hebben we het over de wolk van licht en warmte
die op de verbondstent rustte
tijdens de woestijntocht van het bevrijde slavenvolk
en die voor het volk uitging als het verder moest trekken –
de aanwezigheid van de Ene die hun reisgenoot werd.
De tempel van Jeruzalem die ligt te blinken in de zon
voor de pelgrims tijdens hun laatste etappe
is een levende herinnering aan die tent, aan die wolk, aan die tocht.
Niet de spotlight van het succes,
Maar het licht van bevrijding.
Alleen, hoe ver reikt dat licht?
Wie kent de verhalen nog die wij hier elkaar vertellen?
Wie verstaat de taal nog die wij hier bezigen?
Als Jezus zegt: ‘Ik ben het licht voor de wereld’
dan presenteert Hij zichzelf
als de vervulling van de Thora en de tempeldienst.
Als Trump zichzelf presenteert als licht voor de wereld,
dan kunnen we daar iets van vinden,
dan strookt het meer of minder met wat voor ons licht is.
Maar als Jezus zichzelf presenteert als licht voor de wereld,
dan zit er niets anders op dan je er aan toe te vertrouwen;
dan in dat licht te gaan stáán en te zeggen: Hier ben ik!
Soms lukt je dat onder de bescherming van dit dak,
opgetild door de viering van de liturgie.
Om erna weer weg te duiken in jouw schulp, jouw kast,
jouw donkere eenzame versie van
van ‘wat zullen ze wel niet van mij denken?’.
O als dat eens waar mocht zijn,
dat Hij daar buiten een lamp voor jouw voet wil zijn, een licht op je pad,
dat Hij daar al was voor jij wist van licht en donker,
dat jouw nacht oplicht als de dag.
Daarover gaat het verhaal van vandaag.
II
In het voorbijgaan zag Jezus iemand
die al vanaf zijn geboorte blind was.
Zijn leerlingen vroegen:
‘Rabbi, hoe komt het dat hij blind was toen hij geboren werd?
Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders?’
Die ellende moet toch ergens vandaan komen.
Voor wie over zonde denkt in termen van oorzaak en gevolg
is dit inderdaad een hersenbreker.
Zowel het ene antwoord als het andere rammelt
en bevredigt niet.
Maar ja, wie moet je anders de schuld geven?
De Schepper misschien?
Nou nee, dan maar liever een rammelend antwoord,
dachten ze toen.
Je weet maar nooit.
Wie niet in een Schepper gelooft,
kan die Knoeier met een grote K de schuld niet geven.
En zonde is een woord dat in zijn woordenboek niet voorkomt.
Dus is het domme pech.
Een foutje in het DNA met verstrekkende gevolgen.
Of omgevingsfactoren tijdens de zwangerschap.
Er is oorzaak en gevolg. Maar schuld?
Nou ja, laten we nou ook weer niet doen
alsof we er boven staan.
Als een kind verslaafd geboren wordt
en met defecten aan het leven begint,
wijzen we naar de moeder.
Iemand moet toch de schuld krijgen.
Barbertje moet hangen.
Dat gaat ons nog steeds beter af
dan wanneer honger of vergiftiging van de leefomgeving
ernstige gevolgen heeft voor een hele nieuwe generatie.
Geen wonder, want dan word jij onderdeel van hun verhaal.
‘Jezus, hoe is dit zo gekomen?
Is het de schuld van de ouders, of is het onze schuld?’
Jezus wijst niet naar de ouders, niet naar ons,
laat staan naar het kind dat blind door het leven zal gaan.
Er wordt geen schuldige aangewezen
En over zonde heeft Hij het niet.
‘Gods werk moet door hem zichtbaar worden’
antwoordt Hij zijn leerlingen.
Hij wijst dus wel op de jongeman die vanaf zijn geboorte blind was,
maar niet in termen van schuld of zonde.
Hij is meer dan de casus voor een oordeel;
meer dan de mens over wie je je hoofd schudt
zonder ooit naar hem geluisterd te hebben.
Hij is een mens in wie Gods aanwezigheid oplicht.
En jij maar denken dat je een zinnig woord over God kunt spreken
zonder ooit die mens te hebben aangezien
in wie God aan het werk is.
Gods werken worden zichtbaar in die mens,
waarvan jij vindt dat die wat mankeert,
en jij ziet het niet.
Wie is er hier nou blind?
Wie niet gelooft in welke God dan ook
of een broertje dood heeft
aan zwaar geschut als zonde en genade,
is nog niet af van dit verhaal.
Het wil namelijk niet zeggen dat je dan wél luistert
en een mens met aandacht aanziet
tot zij voor jou oplicht.
Om beargumenteerd je diagnose te stellen
en daarop gebaseerd je behandelplan te maken,
daarvoor is kennis en kunde nodig.
Want wat licht en donker is, dat weet jij al lang.
Aandacht is mooi, maar komt op de tweede plaats.
Ze is tijdrovend en tijd is geld.
‘Wíj zijn toch zeker niet blind?’
Die vraag van de mannen die het weten kunnen,
aan het eind van het verhaal,
en die bepalen wat waar is en niet waar,
wordt door Jezus beantwoord:
‘Was u maar blind, dan zou u zonder zonde zijn.
maar u beweert dat u kunt zien, en dus blijft uw zonde.’
Die blinde jongen mankeert niks.
Júllie mankeert wat.
En dat jullie dat niet inzien, dat is zonde.
Die vraag: ‘Wíj zijn toch zeker niet blind?’
is niet voorbehouden aan de Farizeeër van toen.
Daarvoor kun je prima een weldenkend mens van vandaag zijn
die het goed geschoten heeft in het leven
maar die niet door heeft hoezeer dat zijn blik bepaalt
en welke blinde vlekken dat oplevert.
III
De genezing van de blindgeborene is niet het verhelpen van een defect.
Gods werk moet door hem zichtbaar worden, zegt Jezus.
God is dáár. Bij hem. In hem. Een en al nabijheid.
Zie het dan toch!
Wat jullie duister noemen is vol van licht.
Weet u wat onze valkuil is, gemeente?
Dat wij het liefst wegkijken bij wat wij als donker ervaren
omdat wij er bang voor zijn,
voor onze eigen duistere kanten in de eerste plaats.
En ook dat wij God zoeken waar wij menen dat het licht is –
al het mooie, al het goede,
waar we met een beetje geluk soms even aan raken
als we op ons best zijn.
Hier bijvoorbeeld, in die momenten dat we ons soms zomaar even
boven de sores van alledag uitgetild weten.
Geen wonder dat dit het niet houdt als we weer buiten staan
en het duister ons daar bespringt van binnenuit en van buitenaf.
Maar wat als het waar is dat God ons zoekt
waar wij slechts duisternis ervaren en donkere eenzaamheid,
waarvoor zijn wij dan op de vlucht?
Voor de spoken misschien die horen bij de nachtmerrie die het leven wordt
als kracht en keurigheid, heelheid en succes, de dwingende eisen zijn?
Met als gevolg dat wij het licht niet zien dat ons van achteren beschijnt
En dat valt op alles waar je je voor schaamt en waar je zo bang voor bent.
Het licht van Gods nabijheid, van ‘het is goed zo’,
ook als het helemaal niet goed is;
het licht van samen, van ‘niet zonder jou’.
Dat licht waarvan jij dacht dat het vóór je lag,
de spotlights waarin zij staan aan wie jij never nooit kunt tippen.
Zij die menen het licht te hebben gezien
en geen weet hebben van hun blinde vlek.
Zo zonde, zegt Jezus tegen de Farizeeën.
Geniet met volle teugen van alles wat mooi en lekker is,
van elke gang die voor je op tafel wordt gezet
tot kunst die jou even de wereld doet vergeten;
van de ochtendwandeling in het Stadspark
tot het ademloos aanschouwen van het Noorderlicht.
Geniet! Geniet! Geniet!
Maar zweer er niet bij.
Misschien hebben we in de kerk heelheid wel te veel opgehemeld
en mag gebrokenheid er hier alleen zijn
in het licht van genezing en heelwording.
Dat onvolkomenheid en krakkemikkigheid hun eigen tegoed hebben
omdat God besloten heeft daar bij ons te willen zijn
om zich daar aan ons te openbaren,
dat is het goede nieuws van deze zondag in een notendop,
daarin schijnt volop het licht voor de wereld.