Lucas 22, 31 – 34 . 54 – 62
I
‘Simon, Simon,
zie, de satan heeft geëist
jullie te mogen ziften als de tarwe’
zegt Jezus vlak voor zijn arrestatie.
Simon is Petrus.
En Petrus is bestemd
om de gemeente van Christus te sterken.
Ná omkeer.
zonder omkeer zal het niet gaan.
Alles begint bij omkeer.
Wij zijn geen toeschouwers.
‘Simon, Simon’ – dat zijn jij en ik.
Wie bij de gemeente van Christus hoort
kan van Simon geen zondebok maken.
Wíj worden door Satan – Aanklager!
gezift als de tarwe.
Op onze omkeer wordt gewacht.
II
Dikke kans dat u niets met Satan hebt
en dat u zich ongemakkelijk voelt
bij de gevraagde omkeer.
U bent iemand van deze tijd.
Satan heeft plaats gemaakt voor mensen
die zich in een andere bubbel bevinden.
Met meningen waarvan u gruwt
en waar u niets mee te maken wilt hebben.
Afkeer. Geen omkeer.
Waar u zit, zit u goed.
Wie weet zijn er hier ook mensen
die de pijn in hun lijf voelen
vanwege de oorlog in Gaza
en de onopgeefbare verbondenheid met Israël.
Ook mensen, die het niet meer bij elkaar weten te houden.
Misschien gelooft u niet meer in Satan,
maar u weet van de hel die losbrak
met de verrassingsaanval van Hamas op 7 oktober,
die alles had van een pogrom –
de haat, de wellust van geweld, het vieren van moord.
De hel, die niet meer dichtging
sinds het Israëlisch leger Gaza binnentrok –
het excessief geweld, de minachting,
de 37000 doden, de 80000 gewonden,
de meesten vrouwen en kinderen,
de honger als wapen ingezet.
De hel was er natuurlijk al lang –
de permanente angst voor elkaar, Israëli en Palestijnen,
de gegroeide ongelijkheid die niemand meer wist te keren,
het geweld en de pesterijen van elke dag.
Maar dit wat zich voor onze ogen voltrok
was het lósbarsten van de hel.
We verdedigen ons ertegen met wapens en woorden.
We wijzen de schuldigen aan
die altijd in het andere kamp zitten.
De feiten geven ons gelijk.
Anders zijn het geen feiten.
We polariseren het debat om ons vege lijf te redden.
Of we doen net alsof wij op de kant zitten
en tonen daar begrip voor de ene kant en voor de andere kant.
Alsof we naar de hel kíjken
maar er geen onderdeel van zijn,
er geen directe verantwoordelijkheid voor dragen.
Het is allemaal zo menselijk.
Hoe zou je je anders moeten verweren tegen de hel?
III
Tegen de hel kun je je niet verweren.
We worden gezift als de tarwe.
Alles begint bij de erkenning van de pijn die dat doet.
Elkaar begrijpen, dat komt pas daarna.
De ruimte om de pijn te erkennen
hoef je niet zelf te maken.
Dat wonder is niet voor mensen weg gelegd.
De ruimte komt bij God vandaan.
En dan niet de God van boven die ver boven de malaise staat,
maar de God die is afgedaald ter helle.
‘Maar ik heb voor je gebeden
dat je geloof niet zal bezwijken’
zegt Jezus tegen Simon.
Daar wordt de ruimte geschapen
waaruit Simon straks tevoorschijn kan komen
als degene die de gemeente van Christus zal sterken.
De kerk is niet gediend met leiders
die zeggen bereid te zijn om met Jezus
dodencel en dood in te gaan.
En waar dat wel gebeurt is het niet de heldenmoed
maar het gebed van Jezus dat je geloof niet zal bezwijken
dat iemand staande houdt tot in de dood.
Elke vorm van omkeer wordt daaruit geboren.
Christus is de waarborg dat hel en verdoemenis
niet het laatste woord hebben.
Vastgezet. Weggeleid.
Bespot. Gemarteld.
En aan de boom gehangen.
Door wie de macht in handen hebben.
Ziedaar onze redder,
Onze God.
IV
Jezus was een zoon uit Israël.
Hij is de vervulling van de Thora en de Profeten
belijdt de kerk.
Hij voegt er niet iets aan toe
wat Joden over het hoofd gezien hebben
en wat de kerk wel zou hebben gezien –
geen tittel, geen jota.
Daarom staat er in de kerkorde dat de kerk geroepen is
om in al haar geledingen het gesprek met Israël te zoeken
en gestalte te geven aan haar onopgeefbare verbondenheid
met het volk Israël.
Het is een ongemakkelijk gesprek
dat maar zeer ten dele van de grond is gekomen.
En het is een ongemakkelijke verbondenheid
waarop gelovigen in de kerk van alles projecteren.
Dat ongemak heeft alles te maken met de Holocaust
die in het hart van het christelijke Europa opkwam
en die met uiterste precisie werd uitgevoerd.
Daarbij zat de kerk niet op de kant.
Antisemitisme houdt niet op bij de kerkdeuren.
En dan druk ik me nog heel voorzichtig uit.
De kerk was onderdeel van de hel die losbarstte.
Dat ze nog mag bestaan,
dat er nog ruimte is voor omkeer,
is omdat er voor haar gebeden is
door Christus zelf.
En nu wordt het nog ongemakkelijker.
Palestijnse christenen vragen aan ons als zusters en broeders:
‘Waar zijn jullie nu wij vernederd en vermoord worden,
nu de hel over ons is losgebarsten?
Het is toch ook jullie hel?
Of is het niet jullie hel?’
Wij houden niet van ongemak.
Wij zijn bang om er onder te bezwijken.
Luisteren naar de vraag van Palestijnse christenen
confronteert ons met de erfenis van de Holocaust.
Want, ja, het mag natuurlijk niet in mindering komen
op onze onopgeefbare verbondenheid met Israël.
Want dan gaat de hele beerput weer open
En we willen zo graag ons stoepje schoon houden.
Er ligt daar al genoeg rotzooi
dat ons kopzorgen geeft.
Begrijpt u iets van het wonder
van het geloof van Palestijnse christenen
die in een zoon uit Israël hun Heer en heiland erkennen?
Israël dat hun land bezet houdt,
en stukje bij beetje annexeert
en dat hen als tweederangsburgers behandelt.
Begrijpt u hoe het kan
dat een Palestijnse moeder
in die gekruisigde zoon van Israël
haar God herkent
en in Hem haar waardigheid weet te behouden?
Het is niet te verklaren.
En het is van een andere orde
dan wanneer u en ik hier belijden dat Jezus God is
omdat we dat gewoon gewend zijn
en omdat we, als we dat niet meer vinden,
het er gewoon niet over hebben.
U en ik bepalen immers zelf wel wat we willen geloven.
De enige verklaring komt bij God zelf vandaan:
‘Maar ik heb voor je gebeden
dat je geloof niet zal bezwijken.’
Als Jezus zich omkeert naar Petrus toe
als de haan kraait
en Jezus Petrus aankijkt,
is dat niet om tegen hem te zeggen:
‘Loser, faalhans, zie je wel? Ik heb het toch gezegd?’
Dan is het omdat Hij hem nooit los zal laten.
Dan wordt Petrus bewaard in die blik.
In de omkeer van Jezus naar Petrus
ligt de omkeer van Petrus besloten
waardoor hij zijn roeping waar kan maken
om de gemeente van Christus te sterken.
Dat de gekruisigde Christus
zowel een zoon van Israël is
als de God van de Palestijnse moeder,
hoeven u en ik niet bij elkaar te krijgen.
Het is God zelf die het bij elkaar houdt
en tot de dag dat die God alles in allen zal zijn
zal het ongemak zijn voor u en voor mij
en voor iedereen die nog iets met die God van doen wil hebben.
Ongemak delen brengt ons dichter bij God
dan het ongemak uit de weg gaan
en de hel niet bij de naam te durven noemen.
V
De weg naar die hel is geplaveid met goede bedoelingen.
Reken er maar op dat Petrus tot in zijn vezels gemotiveerd was
om Jezus trouw te blijven tot in de dood.
Maar is het niet juist het opblazen van jezelf
en het veilig stellen van je bubbel,
die maken dat je zegt: ‘Ik ken Hem niet. Ik weet niks van Hem!’?
Je kunt nog zo veel begrip denken te hebben
voor de ene kant en de andere kant,
voor Israël en de Palestijnen,
in de hel gaan kool en geit eraan.
De enige die ons daar gaat redden is de gekruisigde Christus,
die zich naar ons mensen toekeert en ons aankijkt
en die voor ons bidt dat ons geloof niet zal bezwijken.
Die zoon uit Israël.
Die gekruisigde waarin de Palestijnse moeder
haar God herkend heeft.
De gemeente vormt zich rond dat kruis.
Veiligheid zoeken in de bubbel hoeft niet meer.
Weglopen voor het ongemak is geen optie.
Als Simon de haan hoort kraaien,
naar buiten loopt en bitter weent,
is hij daar niet alleen.
Een indringende overweging die de gruwelijkheid van 7 oktober 2023 jegens nietsvermoedende festivalgangers en kibboetsbewoners plus de reactie op Gaza pijnlijk duidt.
Ik hoop dat de Kerk niet zal nalaten de onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël continu zal waarmaken door het gesprek actief te zoeken.