Psalm 89, 9 – 12 (NBV21)
9HEER, God van de hemelse machten,
HEER, wie is zo sterk als U?
Trouw omhult U als een mantel.
10U heerst over de hoog rijzende zee –
verheffen zich haar golven, U brengt ze tot rust.
11U hebt Rahab verpletterd en doorboord,
met krachtige arm uw vijanden verstrooid.
12Van U is de hemel, van U ook de aarde,
de wereld met alles wat er leeft, hebt U gegrond
I
‘Kreten klinken tot God en tot de kerk.’
Zo begint Miskotte zijn preek
op zondag 8 februari 1953 in de Westerkerk van Amsterdam,
een week na de Watersnoodramp.
Een paar dagen daarvoor vroeg een student aan professor Miskotte:
‘Kan God iets met de ramp te maken hebben?’
Waarop Miskotte antwoordde:
‘God kán er niets mee te maken hebben,
maar Hij móet er iets mee te maken hebben.’
Vanwege die kreten,
de verwoesting die te groot is voor de menselijke maat,
de achttienhonderd doden en al het vee.
Nadat we tijdens de voorbereiding van deze dienst
de hele preek van Miskotte nog eens hardop hadden gelezen
was het echt even stil.
‘Zo kun je het nu niet meer zeggen’ zei iemand.
Hij verwoordde daarmee meer dan alleen zijn eigen gevoel.
Om allerlei redenen kun je het nu zo niet meer zeggen.
Na het amen van de preek waren we een kleine veertig minuten verder.
Alleen dat al.
Zo’n lange preek trekken we niet meer.
Daarvoor ligt er te veel op ons bordje dat ook onze aandacht vraagt.
Zeventig jaar geleden stond de kerk nog midden in de samenleving.
Wat er gezegd werd vanaf de kansel deed ertoe.
De kerk was een belangrijke opiniemaker.
Dat is nu wel anders.
Maar misschien nog wel meer dan de lengte van de preek
de gebeeldhouwde taal en de klasse van deze kanselredenaar,
stoorde ons het spreken over de Waarheid Gods,
met hoofdletters geschreven.
Wij zijn daarin bescheidener geworden, meer weifelend ook.
De kerk is niet meer zo zeker van haar zaak.
Ieder van ons neemt haar eigen godsbeeld mee naar hier
en we hopen maar dat God een beetje lief voor ons is.
Waarheid Gods.. Mijn hemel!
Het was nog maar een week na de Watersnoodramp
en oké, het was Amsterdam en niet Zeeland,
maar dan al zo robuust spreken over God,
doe je daarmee de slachtoffers niet te kort
die nog nauwelijks beseffen kunnen wat hen is overkomen?
Maar tegelijk was de stilte die viel na het horen van de preek
ook te verklaren uit het ons aangesproken weten,
een diep verlangen misschien zelfs
naar zoiets groots en machtigs als de Waarheid Gods.
Een van ons zei:
‘Bij Waarheid met een grote W moet ik denken aan het woord van Jezus:
‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’ uit het Johannes-evangelie.
Een kanttekening bij een al te robuust spreken over de Waarheid Gods.
Niet bedoeld om onze weifelende zielen tegemoet te komen,
maar wel om dat robuuste spreken een richting te geven.
De richting van de trouw en onverzettelijkheid jegens ons,
kwetsbare mensen die permanent boven onze macht grijpen
omdat we van onszelf verwachten dat we zelfredzaam horen te zijn.
Over zonde gesproken..
Dat de levende Heer
de wonden van de wereld in zijn opstandingslichaam heeft staan,
is niet een veeg teken maar de Waarheid Gods in levende lijve.
Het is niet toevallig dat Miskotte in zijn preek
ergens spreekt van God als de schijnbaar Weerloze
en dat deze Weerloze God in Christus Jezus
in de woorden van Miskotte
de zedelijke demonie aan zich heeft laten uitrazen.
Denk bij deze demonie vooral ook aan de eis van zelfredzaamheid
die wij elkaar stellen.
Hoog tijd om naar de preek van Miskotte te gaan
en naar de tekst uit psalm 89.
II
Uitgaan van de tekst en de Waarheid Gods, die tot ons komt,
dat is wat ons hier te doen staat.
De gevolgen van de stormvloed overzien,
de feiten op een rijtje krijgen,
de stortvloed aan commentaren en kritieken tot ons nemen,
dat is ook belangrijk.
Maar dit is niet de plek daarvoor.
Hier gaat het niet van de feiten naar de tekst
en ook niet van de feiten naar het spreken over schuld en straf,
want daarmee vlieg je zomaar uit de bocht.
Wat weten wij daarvan?
Nee, hier gaat het van de tekst en de Waarheid Gods naar de feiten
en nooit andersom.
‘Het geloof ziet niet van de feiten naar God of Hij er nog wel is,
maar omgekeerd van God uit naar de feiten.’
We hoeven niet bang te zijn
dat er dan geen ruimte is voor twijfel, ontkenning of bestrijding.
‘In de kerk kan alles, ook twijfel, aanvechting opschieten,
maar het kan alleen omdat de stille, eeuwige majesteit Gods daar heerst
en ons dwars zit, verontrust, aanvalt, voortdrijft.
Het enige dat in de gemeente voluit onmogelijk is,
is dit, dat we God zouden gaan verdedigen.
We leven in Hem, we spreken met Hem
In gebed en lofzegging, berusting en extase,
desnoods in klacht en aanklacht,
maar God verdedigen grenst aan blasfemie.
Laten we Hem liever met de stormen van ons verwijt aanvliegen,
laat ons vloeken, razen, tieren als Job.
Dat wordt alles in barmhartigheid en eindeloos geduld aanvaard,
Maar in de kerk is geen plaats voor een rechtvaardiging van God.
Een God die begrepen wordt, is een afgod, een projectie van de rede.
Een God die moreel te begrijpen is, zou een monstrum zijn,
maar een God die onze verdediging behoeft,
is waarlijk een povere figuur,
die tenslotte alleen maar ridicuul is.’
Als het gaat om twijfel, protest en klacht,
zijn we bij de psalmdichters aan het goede adres.
Waar wordt het helderder dat de Waarheid Gods
niet begint met theologische diepzinnigheden
maar met aanspreken en aangesproken worden.
‘In de gemeente spreken we tot God voor we iets over Hem zeggen.
En we spreken tot Hem, nadat Hij tot ons gesproken heeft
in ons midden, in ons hart, telkens nieuw, een vers en levend woord.
En als het goed is, dan komt het tot een lied.’
Een lied als psalm 89, dat uit de diepte omhoog komt.
‘HEER, God van de hemelse machten,
HEER, wie is zo sterk als U?’ [Psalm 89]
Dit is het eerste: dat wij weten met wie wij te doen hebben,
namelijk niet met wat wij God noemen,
een oerkracht achter en in de natuur,
maar met de Ene, die ons tegemoet kwam
in de geschiedenis van Israël en van Christus,
die trouw houdt in eeuwigheid
en niet loslaat het werk van zijn handen.
Dat woordje ‘sterk’ of ‘grootmachtig’
zoals de Statenvertaling het geeft,
hoort bij deze Ene en bij deze Ene alleen.
In geen enkel ander verband komt het terug.
Zijn sterkte of grootmacht is niet de almacht van wie wij God noemen.
Het is de sterkte van zijn trouw die tot het uiterste gaat.
Het is de macht van de Levende die de wonden van de wereld
zichtbaar in zijn opstandingslichaam draagt.
Ongeschonden komt deze God niet uit de strijd.
Maar wat een macht!
Anders dan al die andere machten.
Alleen voor déze macht willen wij buigen.
Voor geen enkele andere.
‘Trouw omhult U als een mantel.’
Dáárom zijn we hier.
‘U heerst over de hoog rijzende zee’ [Psalm 89]
Logisch toch? zegt de religieuze mens
die van nature alles van God weet en bij voorbaat buigt voor zijn almacht
en die wel snapt waarom er over schuld en straf gefluisterd wordt
bij de ramp die Zeeland zo hard trof.
Niks: logisch!
Deze God is permanent in gevecht met de zee.
God scheldt de oerwateren,
vertaalt de Statenvertaling een ander psalmwoord [Psalm 18 vers 16]
als een tierende grondwerker die bezig is het gat in de dijk te dichten
De baaierd krijgt een goddelijk nee te horen
tegen zijn chaotisch nee.
De schepping is geen appeltje eitje voor God.
Ze is op de chaos veroverd.
Zonder Gods strijdende bescherming gaat ze eraan.
Ze is onbegrijpelijk broos zoals u en ik broos zijn.
God weet dat als geen ander.
‘In de Bijbel gaat het, heel naïef, niet om het heelal
maar om de bewoonbare wereld,
en vanuit de bewoonbare wereld
is het geweld der elementen een vijand,
let wel Gods vijand.
De antieke driehoeksverhouding stelde God en wereld tegenover de mens,
maar in de Bijbelse verkondiging staat God naast de mens en tegen het lot.’
III
‘U heerst over de hoog rijzende zee –
verheffen zich haar golven, U brengt ze tot rust.’ [Psalm 89]
Dat heersen over de hoog rijzende zee is geen half werk.
Je bent er als gelovige niet met zeggen
dat God ook niets kon doen aan wat de Zeeuwen overkwam
in de Zuidwesterstorm, in die nacht van 31 januari op 1 februari.
Net zo min als zeggen dat de watersnoodramp zijn werk was.
Beide miskennen de kracht van de Ene.
De eerste door te zeggen dat het kwaad buiten God omgaat
en Hem zo bij voorbaat te excuseren.
De tweede door de sterkte van God te verwarren
met een vermeende almacht.
Hoe het ook zit, we leren deze Ene kennen in het stillen van de storm
en in zijn volgehouden trouw aan zijn schepselen.
‘We kennen God niet aan de zuidwesterstorm,
(al is die ook in zijn hand),
Maar wij kennen Hem aan de liefdestorm
die Hij over Nederland ontketend heeft’ aldus Miskotte.
‘Wat een fratsengezicht zouden we moeten toedichten
Aan een wereld waarin de orkaan van God was
en de liefde van de mensen.
Maar zo verward is ons hart dat we twisten met God
En ons nog op de borst slaan vanwege onze liefde.’
‘Het mag zijn dat onze koude harten breken
In erbarmen met de mensen,
Maar wanneer breken zij in liefde voor God
In plaats van in respect, vrees en angst?
Dit is de grote smaad op deze aarde, dat er geen liefde voor God is.
En het is moeilijk aan te nemen
dat het verdriet de weg is die God verkiest boven de vreugde,
om ons deel te geven aan het heil,
en onze duffe zielen te doen ontbranden naar zijn vrede.
Maar als we deze dagen van angst en zorg
in het heiligdom hebben gebracht,
dan zullen we weten dat het naar hun laatste zin
ook geen openbaring van de toorn geweest kan zijn,
maar van de eeuwige trouw.
Dan zullen we weten dat God nooit ‘achter’ het gebeurde staat,
en nog minder erbuiten, maar erbóven én erin.
IV
Lukte het u om als hoorder er bij te blijven?
Dat zou echt een godswonder zijn.
Want we weten hoe we hier gekomen zijn,
allemaal met onze individuele godsbeelden,
waaraan we permanent spijkeren om ze bij de tijd te houden.
Niet gewend om die te laten bevragen.
Eerder van zins om wat we hier op zondag horen
in te passen in wat we toch al dachten
en de ander bij diezelfde klus met rust te laten.
En dan hier zomaar op een zomerse zondag
geconfronteerd worden met een preek van zeventig jaar geleden
waarin de Waarheid Gods met hoofdletters
het eerste en het laatste woord heeft.
Ik geef het u en mij te doen.
Na de dienst heb ik onderweg wat plastic en sigarettenpeuken opgeraapt en in dichtst bij zijnde prullenbak gegooid.
Op mijn orgel Ruwe stormen mogen woeden gespeeld (Lied 445:3 uit Liedboek van 1973).
Mij voorgenomen om weer meer Miskotte te lezen met name preken van hem. Sinds mijn studententijd heb ik weinig van hem gelezen.
Compliment voor Evert Jan dat je zo goed de preek van Miskotte hebt ingeleid en uitgeleid.