1 Koningen 9, 1 – 9
Lucas 6, 17 – 26
I
De vergelijking met de tempel van Salomo
bij de inwijding van deze kerk op zondag 7 juni 1664
was misschien over de top.
Maar ze helpt wel om niet achteruit te gaan zitten
als we de lezing uit het boek Koningen op ons in laten werken.
Dit verhaal gaat ons direct aan.
Je voelt dreiging onder het succesverhaal
van de tempelbouw door Salomo.
Voor de vertellers en de hoorders van het verhaal
was het meer dan dat.
Zij zijn getuige geweest van de verwoesting
door de oorlogsmachine van supermacht Babel
zo’n vierhonderd jaar na de inwijding van de tempel.
Er is veel voor te zeggen
om ons te vergelijken met de ramptoeristen
die langs de verwoeste tempel trekken
en die volgens de schrijvers van het verhaal
huiveren en sissen van afschuw.
Wat in het verhaal nog een waarschuwing is
hebben de hoorders in werkelijkheid doorgemaakt.
Er is ook iets voor te zeggen
om te doen alsof we bij Jeruzalem horen
en dat wij het zélf zijn die eraan gingen
en in ballingschap gaan.
De apostel Paulus vergeleek de gemeente van Christus
met een wilde olijftak
geënt op de edele olijfboom,
de gemeente van Israël.
Als díe wordt omgehakt, dan ga jíj mee.
Kortom: er is geen enkele reden
om vanmorgen achteruit te gaan zitten.
Laat staan om de stuurlui aan de wal te zijn
die doen alsof ze God aan hun kant hebben.
Dat hebben we overigens wel,
maar dat heeft meer met deze God te maken
dan met onszelf.
En de wijze waarop God ons niet alleen laat
staat ons misschien wel voor geen meter aan.
Maar daarover straks meer.
II
God laat zich aan Salomo zien.
Voor de tweede keer in een droom.
De eerste keer was in Gibeon op de offerberg
waar Salomo duizend dieren had geofferd.
Nu verschijnt God opnieuw aan Salomo
na duizend keer bidden en smeken.
Weer in een droom
waarover geen mens de controle heeft.
Ook een koning niet.
God is niet op afroep beschikbaar.
God breekt in,
trekt onze vroomheid scheef.
De verhalen over koning Salomo
gaan voortdurend langs het randje.
‘Schenk uw dienaar een horend hart’
Daar had de jonge Salomo om gevraagd
toen God naast hem stond in de droom
die eerste keer in Gibeon –
‘Vraag maar, wát zal ik je geven?’
Maar wat doet de bouw van een tempel
als die van Salomo
en de bouw van een paleis dat zijn weerga niet kent
met een horend hart?
Wat gebeurt er met een mens
als de wereld zich vergaapt
aan wat jij tot stand hebt gebracht
en de roem over jou tot grote hoogte stijgt?
Hoe voorkom je dat je alleen dat nog hoort?
Misschien daarom wel
al dat bidden en smeken van Salomo.
Wie zo omhoog gestoken wordt als Salomo,
hoeft niets te doen om het contact te verliezen
met mensen die aan de grond zitten.
Dat gaat vanzelf.
Je hart horend houden en je geest opmerkzaam
is een permanente opgave voor wie hoog zit.
Het gaat tegen elke intuïtie in.
Hoe zorg je er voor dat het huis van de Ene
en het huis van de koning
tot klankkast worden voor mensen
die roepen uit de diepte
en die naasten nodig hebben
om recht te kunnen worden gedaan?
In plaats van dat het tot een bolwerk wordt,
een resort voor geslaagde mensen.
Voor dat laatste hoef je niets te doen.
Dat gaat vanzelf, zo leert de ervaring.
Maar dat eerste..
Een horend hart is altijd ook een biddend hart.
Zonder gebed raakt de boel op slot.
Dat had Salomo ook wel door.
De theoloog en verzetsheld Dietrich Bonhoeffer
schrijft in de gevangenis in zijn dagboek:
‘Christen zijn vandaag is: bidden en het goede doen
en wachten op Gods tijd.’
Het bidden van Salomo wordt tot smeken.
Hij is onrustig.
Bang dat hij alleen de echo van zijn eigen stem nog zal horen.
En de echo van alle loftuitingen.
En hij weet niet hoe hij dat moet doorbreken.
Het is de eenzaamheid van een mens op zijn voetstuk
door de wereld tot godenzoon verklaard.
Er is maar één manier om van je voetstuk af te komen
als de wereld de ladders heeft weg gehaald,
en dat is het woord van de Ene naast je horen
en zijn bepalingen en rechtsregels doen.
Want die vormen de ladder
waarlangs jij af kunt dalen tot tussen de mensen
die jou bepalen bij je eigen breekbaarheid
en de van God gegeven menselijke waardigheid.
III
‘Geheiligd heb ik dit huis dat jij gebouwd hebt
om daar mijn naam te laten wonen tot in eeuwigheid;
wezen zullen mijn ogen en mijn hart daar al de dagen’
zegt de Ene die daar naast hem staat in de droom.
Goddank!
Salomo kan eindelijk gaan slapen.
‘En zij leefden nog lang en gelukkig’.
Zoiets.
……
Hoe kon het zo uit de hand lopen?
Oké, Salomo is niet perfect.
Maar hoe zit dat dan met deze God
die eeuwige trouw beloofde?
Vanwaar de dreiging die vervolgens alles ondergraaft?
Over hel en verdoemenis hoef je Israël niets te vertellen.
De hoorders van het verhaal hebben de hel gezien
op de dag van de verwoesting van de tempel.
En waar was God?
Wie automatisch omhoog kijkt
in afwachting van een antwoord,
heeft over God leren denken
in termen van de strenge Rechter
en de onberekenbare Almacht
die zich verbergt wanneer Hij wil.
Of God daarboven huist in het denkbeeldig tempeltje
dat jij voor Hem liefdevol hebt ingericht.
De God die het kind in jou troost
maar die net als jij alleen maar ach en wee kan roepen
over wat er allemaal in de wereld wordt uitgespookt.
Maar weet u nog waar de Ene God over jou
voor het eerst zijn naam had laten wonen?
Dat was niet in een tempel,
maar tussen mensen die van geen enkele God
ook maar iets te verwachten hadden:
‘Ik heb gezien hoe ellendig mijn volk er in Egypte aan toe is,
Ik heb hun jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord,
Ik weet hoe ze lijden.’
Daarom ben ik afgedaald.
‘Wezen zullen mijn ogen en mijn hart dáár al de dagen’
Dáár tussen mensen waar je liever niet bij wilt horen.
De tempel die gezegend wordt met deze belofte
is geen doel in zich.
De tempel is de plek om te vieren en hoog te houden
het onuitsprekelijk geheim van deze God die is afgedaald,
een blijvende beweging, een liefde die uitgaat naar mensen
die geen bespiegelingen over hel en hemel nodig hebben
omdat elke dag een hel voor hen is.
Hun reisgenoot wil deze God zijn.
Wie omhoog blijft kijken om God te zoeken
om daarboven antwoorden te vinden op de grote vragen,
die komt er vroeg of laat achter
dat het denkbeeldig huis achter de wolken
door God onbewoonbaar is verklaard.
Als de tempel van Salomo na de verwoesting van Jeruzalem.
Nergens meer is God te bekennen.
Tot de Ene God over jou zich laat zien
waar je Haar niet durfde te zoeken,
daar naast je in de stoet van ballingen,
waar jij er een van bent.
Om daar de eeuwige gelofte gestand te doen :
‘Wezen zullen mijn ogen en mijn hart daar al de dagen’
Of zoals de NBV21 het vertaalt:
‘Niets van wat daar gebeurt zal Me ontgaan;
Ik zal alles ter harte nemen.’
IV
Daarmee zijn we midden in het evangelie
waar Jezus en zijn leerlingen de zelfde weg gaan
als de Ene God over jou.
Dit is geen bruggetje
van oude testament naar nieuwe testament.
Nee, dit is het zelfde verhaal.
Dat van afdalen en van omzien naar.
Op hun weg naar beneden
blijven Jezus en zijn leerlingen staan
op een plaats waar het vlak was.
Met alle ruimte voor mensen
die geen kant meer op kunnen.
Ze hoeven niet naar hem op te klimmen.
Waar hij komt wordt de weg voor hen geëffend
‘Gelukkig jullie die arm zijn,
want voor jullie is het koninkrijk van God,’
zo klinkt het uit zijn mond.
Dáár is de kerk.
En als ze dáár niet is, dan hoeft ze híer ook niet te zijn.
Wat niet betekent dat wat wij hier doen bijzaak is.
Allesbehalve!
Hier maken we de Ene God over jou groot.
Hier zegenen wij haar naam: ‘Ik-zal-er-zijn’
Hier smeren we niet de wereld de hemel aan,
Hier wijzen we bij de hemel vandaan
omdat we God met ons weten midden in de wereld.
Daar waar God de naaste is geworden
van wie niets meer te hopen hadden.
Wat wij hier doen is hoofdzaak!
Tenzij wij ons verschansen
op deze uitloper van de Hondsrug
en de paden naar hier barricaderen
met onze manieren en met de taal van ons kent ons,
zodat niemand die is opgezadeld met een rugzakje
waar te veel tegelijk in is terecht gekomen
de drempel naar hier durft te nemen
en wij ons niet langer hoeven te storen
aan deze hoogst ongemakkelijke wereld.
Wat ons dan rest is geduld oefenen
met onszelf en met elkaar.
En laten we eerlijk zijn:
daar kun je het al druk genoeg mee hebben.
Met een beetje geluk
zijn de muren van deze kerk dan net dik genoeg
om de stem van onze Heer en Heiland
niet meer te hoeven horen:
‘Wee jullie! Jullie hebben je deel al gehad.’
Het hóeft niet.
Het is geen noodlot.
Zoals het eind van de tempel van Salomo geen noodlot was.
En zelfs als het al lang zo ver gekomen is
dat we ons de kerk van Christus
met zorg hebben toegeëigend
en naar onze zin hebben ingericht,
druk met onze goede daden,
dan lopen we nog steeds de kans
dat onze Heer en Heiland achter onze dichte deuren komt.
Zo lang we liturgie blijven vieren, lopen we die kans!
Want het Woord van de Ene opent dove oren.
Als ons dat gebeurt
zullen we ons door Hem mee laten nemen naar buiten,
enkele reis de wereld in.
Dit huis zal dan niet langer onze tempel zijn
waar wij op onze manier aan God doen
Het zal een pleisterplaats zijn voor onderweg
waar wij steeds opnieuw, zondag aan zondag,
herinnerd zullen worden aan de weg die we gaan,
enkele reis de wereld in.
In het spoor van onze Heer en Heiland.
‘Wezen zullen zijn ogen en zijn hart daar al de dagen.’