I
Geliefden van Christus,
In ons gedeelte van vandaag worden we stilgezet bij het soms nogal ongemakkelijke thema ‘boosheid’. Een emotie die niemand van ons vreemd is. Daarom is de vraag vanochtend misschien ook niet: ‘bent u wel eens boos óf woedend?’, maar ‘wanneer dan?´en ‘hoe ga je daar mee om?’ Probeer je die boosheid vooral te onderdrukken, omdat je nu eenmaal hebt geleerd dat je als christen toch vooral vredelievend zouden moeten zijn? Trek je je liever terug uit de situatie die die boosheid oproept, om verder conflict te voorkomen? Of reageer je je boosheid het af op de mensen om je heen?
Volgens mij beseffen we allemaal wel dat die reacties helaas vaak niet zo veel opleveren. Boosheid die we onderdrukken, in onszelf houden of op onszelf richten, kan leiden tot onzekerheid, depressie of onrust. Maar boosheid die we uitten – hoe therapeutisch soms ook – kan ook heel schadelijk of destructief zijn.
En toch soms kunnen we simpelweg niet om onze boosheid heen, laat het ons niet los. Omdat het ons diep raakt, we ons machteloos voelen, we niet weten wat ermee aan moeten of omdat aan het object van onze boosheid niet te ontsnappen lijkt. Op die momenten dat we niet goed weten waar we met onze boosheid heen moeten, dan kan die woede of boosheid ons soms misschien ook wel verlammen of beangstigen.
Maar wat als we soms al bang zijn voor onze eigen boosheid? Wat moeten we dan met Jezus’ woede? De man die zei: ‘gezegend zijn de vredestichters’, loopt hier schreeuwend door de tempel. Hij die zei: ‘heb je naast lief als je zelf’, staat te zwaaien met een zelfgemaakte zweep van touw. En hoe moeten we Hem, die van zichzelf zegt: ‘ik ben zachtmoedig en nederig van hart’, nog begrijpen als we hem hier tafels en geld omver zien gooien. Wat moeten we met zijn woede? Wat moeten we met onze eigen woede? Er maar snel overheen lezen of het vooral negeren? Volgens mij niet.
Natuurlijk, vaak genoeg gaat woede samen met een uitbarsting op het verkeerde moment, de verkeerde plek of de verkeerde manier. Maar de lezing van vanochtend laat ons zien dat er een tijd en een plaats kan zijn waar handelen vanuit boosheid op zijn plek en zelfs vruchtbaar is. Waar boosheid constructief kan zijn in plaats van destructief. Een rechtvaardige boosheid alles te maken heeft met liefde en verlangen, in plaats van een te kort, eigenbelang of jaloezie.
II
Allereerst dan dus de tijd. Johannes plaats dit verhaal vrijwel aan het begin van Jezus’ actieve tijd op aarde. Nogal een manier op de toon te zetten. En dan ook nog eens tijdens het Pesachfeest, het moment suprême waarop iedereen zich verzamelde in Jeruzalem en bij de tempel. De perfecte voorwaarde voor maximum impact zou je kunnen zeggen. En toch wat hier gebeurt is meer dan een publieke uiting van persoonlijk ongenoegen en volgens mij alles behalve een opportunistische stunt.
Want waar Johannes nog schrijft over het tempelplein, horen we Jezus zelf spreken ‘over het huis van zijn Vader’. Zijn boosheid die we hier zien is een boosheid die grenst aan wanhoop; aan een liefde die niet beantwoord wordt. De liefde van zijn Vader. Van God die zich aan zijn volk had verbonden en bij hen wou wonen, maar ook de God die al zo lang had gewacht, gewenst en gewaarschuwd.
III
Het Pesachfeest was bij uitstek het feest waar Gods liefde en trouw aan zijn beloften werden gevierd. Maar nog meer was het Pesachfeest het feest van bevrijding. God die hoort en zich niet stil houdt bij de aanblik van onrecht en onderdrukking.
Maar in plaats van dat dat Pesachfeest hier zo’n moment was waarop iedereen, arm en rijk, Jood en vreemdeling, kon delen in die bevrijding en genade, waren er barrières opgericht. Herodus was begonnen aan zijn project: ‘make the temple great again’, maar in de praktijk betekende het dat de tempel en het religieuze systeem zich steeds meer op Herodus’ politiek hadden afgestemd. De tempel was een plek geworden waar belastingen werden verzameld en waar het steeds meer leek alsof Gods nabijheid en vergeving als het ware gekocht moesten worden. Waardoor de armen het kleinste beetje wat ze nog hadden moesten weggeven om bij God te kunnen komen
En in de lijn van vele profeten, zoals Jesaja en Micha, is dat waar Jezus op reageert. De huidige situatie was alles behalve de bedoeling. Er waren muren en voorwaarden opgetrokken rond het huis van zijn Vader, wat nu juist die plek hoorde te zijn waar Gods nabijheid en bevrijding voelbaar en tastbaar werd, voor iedereen. Zijn boosheid die we hier zien heeft alles te maken met die hartstocht, het consistente en constructieve verlangen van God naar verbondenheid en bevrijding.
IV
En dat laat ons stilstaan bij de timing en de achtergrond van onze eigen woede. Wát ons kwaad maakt zegt misschien wel veel over ons. Het is vaak niet moeilijk om onszelf te betrappen op een boos of geïrriteerd gevoel wanneer we vast zitten in de file, iets niet gaat zoals we willen of wanneer iemand niet snel genoeg reageert. Maar maken we ons ook kwaad om onrecht; om de ongelijkheid in ons land en deze wereld die alleen maar lijkt te groeien; om een gebrek aan verantwoordelijkheid of bereidheid tot verandering in het licht van de klimaatcrisis?
Onze emoties van boosheid hebben de tijd nodig om bekeken, gewogen en gefilterd te worden. Zodat we gaan ontdekken wanneer onze woede misschien niet op zijn plek is of buitenproportioneel; zodat leren herkennen wanneer onze boosheid vooral gericht is op vergelding of onszelf; en zodat we kunnen afrekenen met destructieve vormen van woede. Maar ook zodat we de kracht vinden om uiteindelijk stil te staan bij de rechtvaardige woede die overblijft. Boosheid die voortkomt uit liefde en die verlangt naar verandering. Niet door die boosheid maar een beetje te laten sudderen, maar juist door het te erkennen, ermee naar God te gaan en dan te kijken wat er terug komt. Door te ontdekken hoe die boosheid ons kan helpen en ons in beweging kan zetten op de weg van verandering en bevrijding.
V
In het verlengde van de tijd zagen we al dat ook plaats een rol speelt. Vorige week hoorden we die vraag van de discipelen ‘Rabbi, waar verblijft u?’ En misschien heeft de vraag wel alles te maken met de boosheid die we vandaag bij Jezus zien. De vraag ‘waar verblijft God?’ loopt als een rode draad door het evangelie van Johannes en door dit gedeelte heen. Niet voor niets staat Jezus in de tempel; het huis van zijn vader. De plek die al eeuwen verwees naar Gods aanwezigheid; de belofte dat de Ene bij ons wil wonen. Een plek van ontmoeting, met God en elkaar.
Maar in plaats daarvan was het dus steeds meer een plek geworden waar winst en uiterlijke vroomheid of vertoon belangrijker waren dan openheid, zorg en gastvrijheid. Waar Gods genade en zorg leken te worden veronderstelt, zonder de bereidheid om zelf te veranderen en diezelfde genade en zorg naar andere te tonen.
Het is niet zo dat Jezus hier af doet met de tempel of geen oog heeft haar centrale rol in het geloof van Israël, maar hij ziet de tragedie waarmee het wordt verspilt. Blind gestaart op regels, theorieën en gebouwen, is de kern vergeten: dat God woont onder mensen, bij ons wil zijn. Dat is wat Jezus zelf continue vertelde en liet zien; wat hij in zijn komst tastbaar maakte. Johannes begint er zijn evangelie mee: ‘Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond’. Of letterlijker: heeft zijn tabernakel/zijn tent onder ons opgezet. God woont in het vlees, in Christus, maar ook in dat lichaam waar Christus het hoofd van is en wij onderdeel van mogen zijn. Hij woont in en onder de mensen, in plaats van in gebouwen of theorieën.
Maar daar waar mensen zelf gaan bedenken waar God wel of niet zou zijn of denken dat God alleen bij hen te vinden is… Daar waar mensen barrières voor andere opwerpen om bij God te komen of hun macht gebruiken om mensen zonder macht uit te buiten of te negeren… daar blijft God niet stil, maar ontdekken we dat verdriet en die boosheid, omdat zelf hijzelf daar, op die plaats, bij hen verblijft. God verblijft onder ons, maar bij uitstek onder hen die zich niet comfortabel in het centrum, maar aan de randen en de onderkant bevinden.
VI
Dat roept de vraag op: zijn wij ook waar hij is? Want zoals de tabernakel zich telkens weer verplaatste, zo worden wij uitgenodigd God te volgen; hem te ontmoeten in de wereld en de mensen om ons heen. Geroepen om niet rigide te worden of te proberen de hele wereld binnen onze muren te brengen.
Zoals de tempel is ook deze kerk een prachtige en bijzondere plek waar we samen mogen komen en elkaar en God ontmoeten; waar onze geest, ons hart en onze ziel zich vernieuwen en verruimen. Maar als dat niet gebeurt en het ons eigen feestje dreigt te worden, dan moet – hoe mooi ook – dit gebouw misschien ook schoon geveegd worden.
VII
Terug naar de plaats van boosheid. Dan mogen we misschien wel allereerst zeggen dát het een eigen plaats heeft. Ja, zelfs een gave kan zijn die we mogen inzetten voor verandering en bevrijding.
Dat is dus niet de boosheid die kwets, uitsluit of vooral uit is op genoegdoening, maar boosheid die voortkomt uit liefde en verlangt naar hervorming, herstel en vernieuwing. Een boosheid die niet slechts kijkt naar het verleden of wat had moeten zijn, maar die zich richt op een hoopvolle toekomst, wat zou kunnen zijn. En in het licht daarvan energie vindt om te werken aan openheid en herstel in onze relaties; aan vrede en gerechtigheid in deze wereld.
VIII
Maar als we het hebben over de plaats van boosheid, dan kunnen we er ook niet onderuit dat we soms juist daar geplaats worden waar we niet willen zijn. Soms is het namelijk makkelijker om voor onze boosheid of ons ongemak weg te lopen; te doen of het er niet is. Of om het te uitten en ons er dan van los te trekken. We hebben tenslotte ons zegje gedaan.
Maar juist dan worden we gevraagd het er uit te houden; te verblijven bij hen die ons kunnen irriteren, die ons boos maken of beangstigen. Zoekend naar woorden om te spreken, gebaren om te maken en naar de kracht om stil aanwezig te zijn. Net zoals God door alles heen zich aan ons blijft verbinden en bij ons verblijft.
IX
Dan tot slot, zien we Jezus zijn scherpe woorden spreken in de tempel het hart van het religieuze leven. Dan kunnen we er niet omheen dat de eerste plaats die vraagt om een kritische blik en eerlijke woorden misschien wel de kerk zelf is of ons eigen geloof.
Martin Luther King schreef vanuit de gevangenis dat hij was gaan vrezen dat niet de Ku Klux Klan, maar de gematigde witte mensen het grootste struikellok vormde op weg naar de vrijheid voor zwarte Amerikanen. Gematigde mensen die meer van goede orde houden dan van gerechtigheid. Die liever een negatieve vrede zien – de afwezigheid van spanning -, dan een positieve vrede – de aanwezigheid van rechtvaardigheid.
Het zijn scherpe woorden die hun relevantie nog niet hebben verloren. Want hoe goed we als kerk misschien ook kunnen zijn in liefdadigheid, durven we ook te kijken naar diepere structuren die echte verandering en gelijkheid in de weg staan? Structuren waar we soms zelf bewust of onbewust onderdeel van zijn. We hebben de profetische stem in de kerk nodig al zal dat zeker niet altijd comfortabel zijn, aangezien de kerk zelf misschien wel het doelwit is van de profetie die ze koestert.
Hoewel we niet allemaal in dezelfde mate of op dezelfde manier geroepen zijn om profeten te zijn. Worden we allemaal geroepen het lichaam van Christus te zijn: die tempel die de ontmoetingsplek is voor God en de wereld. Geroepen om het goede nieuws van verzoening, vernieuwing en bevrijding uit te leven, met de gave die God ons gegeven heeft. En als – of beter wanneer – je bij jezelf die gave van rechtvaardige woede bemerkt… dan kan het zijn dat je de tijd moet zoeken en de plaats moet vinden waar je het zou kunnen inzetten voor verandering en herstel, voor de komst van Gods Koninkrijk van vrede en recht.
Amen.