Jesaja 66, 10 – 14
Lucas 10, 1 – 20
I
Daar sta je dan als dominee
met je schoenen van Floris van Bommel
en in je broekzak zo’n kaartjeshouder
met daarin het rijbewijs, de ov-chipkaart,
de zorgverzekeringskaart, het bankpasje en je creditcard.
Klaar om te gaan preken over de tweeënzeventig
die Jezus er op uitstuurt naar elke stad en plaats,
waar hij van plan is om naar toe te gaan:
‘Ga op weg, en bedenk wel:
Ik zend jullie als lammeren onder de wolven.
Neem geen geldbuidel, geen reistas en geen sandalen mee,
en groet onderweg niemand.’
Zie u hoe ik hier in mijn liturgisch hemd sta?
Hoogst ongemakkelijk.
Na vier zondagen over het boekje Ruth,
vielen we vorige week midden in het Lucasevangelie.
Dat is nogal een overgang.
Van een eind goed al goed verhaal,
dat ondanks alles rook naar zomer en naar romantiek,
naar een verhaal dat je op sleeptouw neemt
zonder dat je weet waar je in verzeild geraakt bent.
Het heeft iets koortsachtigs.
Het brengt je waarheen je niet wilt.
Eerst naar Jeruzalem, dat de profeten doodt.
En dan de wereld in:
‘Ik zend jullie als lammeren onder de wolven.’
‘Groet onderweg niemand’ zegt Jezus.
Er is geen tijd te verliezen.
Het koningschap van God zit er aan te komen en het heeft haast.
Word je daar niet kregel van?
Alles heeft haast tegenwoordig.
Rust, stilte en aandacht,
is dat niet het onderscheidende van de kerk?
Dat je leert vertragen en juist wél mensen groet op straat.
Goed voorbeeld doet goed volgen, toch?
Over goede voorbeelden gesproken.
Dat waren de Farizeeën ook.
En dat vonden ze niet alleen zelf.
Er werd druk naar hen gegroet.
‘Jullie houden er van om begroet te worden op het marktplein’ zegt Jezus
‘maar jullie zijn ongemarkeerde graven. Een en al verderf.
Jullie goede gedrag stinkt.’
En daar sta je dan in je liturgische hemd.
Geroepen om goed nieuws te verkondigen over Jezus.
Terwijl je meer weg hebt van een Farizeeër.
Hoogst ongemakkelijk.
II
Waarom heeft het evangelie zo veel haast?
De vrede die het verkondigt, die verkondigen wij toch ook?
Wie wil er nou geen vrede?
De grootste schurken onder de wereldleiders misschien niet.
Maar dat zijn de uitzonderingen.
De meeste mensen deugen.
Dat geldt zeker ook voor de Farizeeën.
Ze leven voor de vrede.
Ze bewaken de wet van God
en kijken uit naar zijn koningschap.
‘De oogst is groot, maar er zijn weinig arbeiders’ zegt Jezus.
Natuurlijk, we kunnen er altijd meer gebruiken.
Er is genoeg te doen in een kerk.
De boel draaiende houden gaat niet vanzelf.
Alleen hebben mensen het druk.
En er is meer dan de kerk, dat om je inzet vraagt.
‘De oogst is groot’ zegt Jezus.
Nou, om eerlijk te zijn valt het hier nog wel tegen.
Of mee – het is maar net hoe je het bekijkt.
Kerkenwerk is net als alle verenigingswerk vandaag
ploegen in harde grond
en je bent blij met alle kleine beetjes vreugde en vrede
die worden geoogst.
‘Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd.’
En toch zit het niet lekker,
die radicaliteit van het evangelie, die vaart.
En misschien ook wel die vrede.
Is de vrede waar Jezus van spreekt wel dezelfde
als de vrede die wij proberen te bewaren.
Je moet er niet echt aan denken,
maar stel je eens voor dat Jezus net zo zou uithalen naar ons
als naar de vredebewaarders van toen, de Farizeeën:
‘Jullie zijn ongemarkeerde graven.’
Van buiten wit als een sierduif, pronkend met een olijftakje.
Van binnen rot en stinkend als een mispel.
En niemand heeft het door.
Daar sta je dan met in je zak de bankpas en de creditcard,
met jouw gekochte vrede en je goede gewoontes
die je tot eigendom hebt gemaakt.
Het voelt zo niet goed.
Daar sta je met je goede gedrag en met alle goede wil van de wereld.
Alsof je te kakken wordt gezet.
Jij, goedwillende hardwerkende, gelovige Nederlander:
een opgeleukte grafkamer?
III
Blijkbaar ligt de vrede, die wij zo graag bewaren,
niet zomaar in het verlengde van de vrede van God,
die alle verstand te boven gaat (Fil. 4,7).
Daarom is het ook zo moeilijk te snappen
waar Jezus op doelt als hij zegt:
‘De oogst is groot, maar er zijn weinig arbeiders’.
Niet ieder mens die deugen wil
is automatisch een arbeider in de wijngaard des Heren.
Van de mensen die deugen zijn er veel, weten we van Rutger Bregman.
Maar arbeiders in Gods koninkrijk zijn er weinig, zegt Jezus.
En u voelt nu vast ook wel aan
dat Gods koninkrijk niet samenvalt met de kerk.
De grote oogst is iets anders dan een uitpuilende kerk.
Maar wat het dan wél is, dat weten we nu nog steeds niet.
De oogst is in ieder geval niet onze oogst.
Net zoals de vrede geen gekochte en gekoesterde vrede is.
Die vrede heeft de reistas en de geldbuidel niet nodig.
Hoe naakter hoe beter.
Er zijn blijkbaar genoeg mensen
die deze vrede lief hebben en jou ontvangen
en aan hun tafel nodigen.
Niet omdat jij jíj bent met je verworvenheden
en je positie op de apenrots,
maar omdat zij hun eigen kwetsbaarheid herkennen in die van jou.
Waar dat gebeurt, is de zwakke machtig
en breekt de vrede uit die alle verstand te boven gaat.
Hier hoeft er niets bewaard te worden of zeker gesteld.
Hier worden huis en tafel gedeeld,
waarbij de gast niet met de pet in de hand staat
en de gastheer geen status ontleent aan zijn goede daden.
‘Als jullie een huis binnengaan, zeg dan eerst: “Vrede voor dit huis!”
Als er iemand woont die de vrede liefheeft, zal jullie vrede met hem zijn;
zo niet, dan zal die vrede bij je terugkeren.
Blijf in dat huis, en eet en drink wat men je aanbiedt,
want de arbeider is zijn loon waard.
Ga niet van het ene huis naar het andere.’
De eerste is hier niet de gastheer.
De eerste is de gast.
Degene die met niets komt dan met haar eigen kwetsbaarheid,
zij wordt arbeider genoemd in dienst van de oogst.
Zij komt zonder zich te kunnen verdedigen.
Zij moet zich laten ontvangen.
Zij komt zonder gereedschap.
En toch wordt zij arbeider genoemd.
Geen wonder dat we niet snappen waar Jezus het over heeft.
Zie hoe wij omgaan met hen
die van ver komen en bij ons aan kloppen.
Zie hoe veel het er zijn
die vandaag in de wereld op drift zijn geraakt:
zonder paspoort, zonder bankrekening.
En zie hoe wij onze zekerheid proberen te bewaren
door hen op afstand te houden
en zo onze vrede te kopen.
De oogst is groot, zegt Jezus.
Maar we zien het niet want we kijken de andere kant op.
Huis en tafel delen vanuit het diepe besef dat de ander is als jij,
dat is een genezende activiteit.
Hoeveel van onze ziektes zijn welvaartsziektes?
Op den duur wordt iedereen ziek,
die op eigen kracht zichzelf moet zien te redden.
Wanneer gaat ons het licht op, het licht van Gods koningschap,
dat wij niet zonder elkaars kwetsbaarheid kunnen?
Het is nabij, zegt Jezus.
‘Maar als jullie een stad binnengaan waar je niet welkom bent,
trek dan door de straten en zeg:
“Zelfs het stof van uw stad dat aan onze voeten kleeft,
schudden we van ons af en laten we bij u;
maar bedenk wel: het koninkrijk van God is nabij!”’ ‘
En jij, Kafarnaüm, bekend om je godsvruchtigheid
en om het groeten van je voormannen
op de pleinen en de hoeken van de straten,
dacht jij tot in de hemel verheven te worden?
In het dodenrijk zul je afdalen!’
Sodom en Gomorra zullen beter af zijn dan jij
op de dag dat God zal zijn alles in allen.
IV
Nou kun je natuurlijk zeggen:
Dit gaat niet over ons. Dit gaat over Israël.
Hier is sprake van een strijdgesprek tussen Jezus en de Farizeeën,
die meer gemeen hebben met elkaar dan wij wel eens willen weten.
Maar daar komen we niet mee weg.
In dit evangelie worden twee keer leerlingen uitgezonden.
De eerste keer zijn het de twaalf discipelen,
die gezonden worden naar de twaalf stammen van Israël.
Nu worden tweeënzeventig anderen, twee aan twee, uitgezonden.
Maar waar naar toe?
Bij dat getal tweeënzeventig hoort een verhaal.
Het is mooi genoeg om u mee te geven.
Ergens in de derde eeuw voor onze jaartelling
is de Hebreeuwse bijbel in het Grieks vertaald,
het Engels van die dagen.
Er waren in de wereld steeds meer Joden
die het Hebreeuws niet meer machtig waren.
Te zeer geseculariseerd om nog iets met de Bijbel te kunnen,
zou je kunnen zeggen.
Het verhaal gaat dat koning Ptolemeos II
op advies van een Joodse bibliothecaris in de wereldstad Alexandrië,
opdracht gaf om de boeken van Mozes te vertalen in de volkstaal.
De echte kenners vonden dat natuurlijk niks.
Je moest van de Tale Kanaäns afblijven.
Dat was de taal waarin God zich had geopenbaard aan Mozes.
Ondanks het verzet gingen tweeënzeventig mannen,
onafhankelijk van elkaar, aan de slag.
Zes uit elke stam van Israël.
In tweeënzeventig dagen waren ze allemaal klaar. E
en ongekende prestatie.
Maar het grootste wonder was nog wel
dat alle vertalingen gelijkluidend waren.
Dat moest wel goddelijke inspiratie geweest zijn!
Tweeënzeventig is volgens het boek Genesis
ook het getal van de volken op aarde.
De Bijbel is niet om te bewaren.
De boodschap moet de wereld in.
Dat is ook wat de evangelist Lucas drijft.
Het evangelie van Gods koningschap is er wel
in de eerste plaats voor Israël.
Vandaar eerst de uitzending van de twaalf.
Maar daarna wil het naar de uiteinden van de aarde.
Dat is het perspectief voor vandaag.
En daar komt de kerk in beeld.
Ze is het karretje waarmee het evangelie door de wereld reist.
En dus gaat het evangelieverhaal van vandaag ons direct aan.
De kerk is geroepen om zonder reistas en geldbuidel op weg te gaan,
enkele reis de wereld in.
Ze is er niet om God te conserveren.
God bewaart zijn kerk.
De kerk kan God niet bewaren. A
ls het karretje besluit dat ze zuinig op zichzelf moet zijn
en liever in de showroom voor oldtimers staat
dan dat ze onderweg is in de wereld,
dan is ze wat haar Zender betreft rijp voor de sloop.
V
Volgende week zondag geen van Bommels aan de voeten,
maar mijn oude wandelschoenen
(want op blote voeten lopen ben ik verleerd).
Om mijzelf eraan te herinneren dat we onderweg zijn.
En ook geen kaartenhouder op zak.
Bijdragen aan de collecte heb ik dan thuis al gedaan.
Dat is de zegen van de moderne tijd.
Geen identiteitskaart op zak.
Om mijzelf er aan te herinneren
dat mijn vriend zonder papieren en ik
allebei kinderen van God zijn.
En ook geen bankpas.
Om mijzelf er aan te herinneren
dat de vrede die alle verstand te boven gaat
niet te koop is.