Johannes 15, 1 – 8
I
Wat een feest om dit vanmorgen mee te mogen maken.
De binnenkomst van de dopelingen,
begeleid door de grote kleine zussen en broer met het water
– Veerle, Emma, Janne en Felix.
De grote woorden die als water over ons werden uitgestort
en die eigenlijk alleen maar veilig zijn bij kleine mensen.
Omdat ze te groot zijn voor ons om te begrijpen.
Maar groot genoeg om ons aan over te mogen geven
en ons aan toe te kunnen vertrouwen.
De kunst die kinderen verstaan.
‘Of wij nu leven of sterven, wij zijn van de Heer’
Kan het eigenlijk wel – onbekommerd feest vieren?
Kan het wel in een tijd van oorlog,
waarin zo veel kinderen rücksichtslos ten onder gaan?
Ja, het kan, zolang we maar beseffen
dat dit doopfeest niet een tegenwicht is
voor het leed dat wordt aangericht
en het verdriet dat moet worden doorstaan.
Zo van: ‘Mag het vandaag een onsje minder zijn?’
De dopelingen van vandaag met hun zusjes en broertje
vertellen één verhaal met de kinderen in de schuilkelders van Marioepol
en de zussen en broertjes die niet meer zijn.
Het een komt niet in mindering op het andere.
Het is het verhaal van:
‘Of wij nu leven of sterven, wij zijn van de Heer’
Onbekommerd feest vieren is lachen door je tranen heen.
En je daarvoor niet hoeven schamen.
Opa Landman weet er van en zijn liefsten met hem.
En Anke en Herman Pieter weten er van,
die het gat voelen dat de dood van Menne Jaap achterliet.
En de vrouwen en de mannen in ons midden weten er van,
die bij elke doop opnieuw geconfronteerd worden
met het kind dat er niet kwam en dat zo hartstochtelijk gewenst was.
Je zou zeggen dat onbekommerd feest vieren niet kan,
dat het innerlijk tegenstrijdig is met verdriet.
Behalve als het er mag zijn;
als het verdriet niet gemist kan worden op het feest.
‘Of wij nu leven of sterven, wij zijn van de Heer’
De doop is geen privéfeestje.
De doop hoort hier thuis.
In de kring van mensen die je niet zelf hebt uitgekozen.
In open verbinding met de wereld.
Omdat we ons toevertrouwen aan die Ene,
die ons heeft uitgekozen en die de wereld liefheeft.
Hij helpt ons om niet in de verleiding te komen
het verdriet van de wereld buiten de deur te houden.
Het hoeft niet en het kan niet.
‘Of wij nu leven of sterven, wij zijn van de Heer’
II
Blijven is een kernwoord in het evangelie van deze zondag.
Daar zit een zekere traagheid in.
Je wordt niet langer opgejaagd.
Je hoeft geen goed heenkomen te zoeken,
want waar je bent is het goed toeven.
Met de kinderen van vanmorgen nog op het netvlies,
moet ik denken aan de psalm die hier volgende week zal klinken:
ik zoek niet wat te groot is
voor mij en te hoog gegrepen.
Nee, ik ben stil geworden,
ik heb mijn ziel tot rust gebracht.
Als een kind, de borst ontwend,
stil op de arm van zijn moeder,
zo is mijn ziel in mij.
‘Blijf in mij,’ zegt Jezus, ‘dan blijf ik in jullie’.
Een kind kan dat misschien.
Maar hoe doe jíj dat?
En hoe doet híj dat?
Waar moeten we hem zoeken?
En hoe weet hij mij te vinden?
Alleen al van die vragen word je weer onrustig.
Er gebeurt zo veel dat jou op sleeptouw neemt.
En je bent bang om de boot te missen.
Geen onterecht angst.
Want voor je het weet, blijf je alleen achter.
‘Je blijft niet alleen achter,’ zegt Jezus.
Ik ben er.
In het Johannes evangelie verwijzen die woorden van Jezus
naar de Godsnaam. Ik ben er en ik zal er zijn.
Een naam als een belofte.
Zeven keer komen ze voorbij:
Ik ben het brood dat leven geeft (6, 35)
Ik ben het licht voor de wereld (8, 12)
Ik ben de deur voor de schapen (10, 7)
Ik ben de goede herder (10, 10)
Ik ben de opstanding en het leven (11, 25)
Ik ben de weg, de waarheid en het leven (14, 6)
En vandaag: Ik ben de ware wijnstok (15, 1)
Het begint met brood.
Het eindigt met wijn.
Twee ingrediënten om onbekommerd feest te kunnen vieren.
In hem blijven is iets anders
dan in de storm de laatste reddingsboei grijpen.
Er is iemand die jou vasthoudt zonder jou gevangen te zetten.
Je zit in het oog van de storm en je wordt er niet uit weg geslingerd.
Wat niet wil zeggen dat alles pais en vree is.
De wereld gaat als een wilde tekeer.
Je kijkt die wereld recht in het gezicht.
Je weet dat het jouw wereld is.
En toch.
Waar is Hij dan?
Nou, niet waar jij Hem zoekt.
Hij is daar waar jij niet weet waar jij het zoeken moet.
Daar is het oog van de storm.
En Hij is hier waar wij brood en wijn delen,
de doop bedienen en de woorden van Jezus bewaren.
De zondagmorgen als oog in de storm van de tijd.
Een normaal mens komt er zijn bed niet meer voor uit.
Dat kan ik met een gerust hart stellen
na het meest recente onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau
over geloof en zingeving.
Schaam je niet, wanneer je denkt:
‘Hoe lang doe ik dit nog? Wanneer houd ik het voor gezien?’
Laat het maar gebeuren, dat je toch gaat,
zonder dat je er eigenlijk nog een goede reden voor weet.
Misschien is er iemand die jou niet los wil laten.
En kom tot rust in het oog van de storm.
‘Blijf in Mij, dan blijf ik in jullie’,
is het heen en weer tussen jou en die Ander.
Zijn blijven kent geen voorwaarden vooraf.
Er beweegt iets tussen jou en die Ander
en tussen die Ander en jou.
Hier vormt zich een gemeenschap in het oog van de storm.
Een gemeenschap van mensen die allemaal door Hem zijn gegrepen.
Gered uit de storm.
Dat is wat je weet van al die anderen.
Het is niet je familie.
Het zijn niet de vrienden die je hebt gemaakt.
Ook al noem je elkaar wel broers en zussen
en zegt Jezus: ‘Jullie zijn mijn vrienden.’
Je weet van elkaar hoe verwaaid je bent en kletsnat tot op de draad.
Nou niet bepaald aantrekkelijk om in huis te nemen.
Maar je bent elkaar gegeven.
En in elk van ons herken je de afdruk van die Ander: Jezus, God.
Want elk van ons is vastgegrepen.
De kerk is niet een vluchtheuvel.
Het is de plek waar je hoort en ervaren mag
dat je niet uit het oog van de storm kunt raken.
En dus is het niet nodig om de wereld te veroordelen
en er met de rug naar toe te gaan zitten.
Je weet dat waar mensen hartstochtelijk op zoek zijn
naar grond onder de voeten en die niet kunnen vinden,
dat Jezus dichtbij is om hen vast te grijpen.
We hebben het gezien vanmorgen.
We hebben het gespeeld.
Als wij het Lichaam van Christus zijn,
of met de woorden van Johannes:
de ranken van de wijnstok,
dan mogen wij het zijn die in de storm anderen vastgrijpen.
Niet als hulpverleners.
Maar als broers en zussen die niet meer in paniek raken
van wat een mens soms moet doorstaan.
Je loopt niet weg.
Want je hoeft niet meer weg te lopen.
Je huilt met de ander.
Je bent stil met de ander.
Maar je bent niet alleen.
Je bent samen.
En Hij is erbij.
Ook als het je je leven moet kosten.
Ook daar is Hij erbij.
Met Hem gestorven en opgestaan, zegt de apostel Paulus.
Misschien is daarom het beeld van de wijnstok ook wel zo raak.
Je wordt gesnoeid.
Er wordt gesneden in je vlees.
En zo draag je vrucht. Samen.
Je hebt de mogelijkheid om weg te lopen,
om het niet weten te weerstaan
en op het kompas van kennis en kunde
je eigen spoor te trekken.
Er zijn genoeg goede redenen om te bedenken:
ik laat de kerk voor wat ze is.
Ze timmert niet meer aan de weg.
Ze is niet nodig om het ver te schoppen in de wereld.
Ze heeft geen God meer in huis
die jou erop afrekent wanneer je niet meer komt.
Maar waar hoor je dan nog,
waar ervaar je dan nog,
dat jij niet die laatste reddingsboei
voor de neus van een ander hoeft weg te grissen?
Waar ontdek je nog dat de een zijn dood niet de ander zijn brood is?
Maar dat de dood van die Ene brood voor allen betekent.
En dat die ene in zijn sterven jou en mij vastgrijpt
en ons aan elkaar geeft als een nieuwe gemeenschap
die zichzelf niet hoeft waar te maken.
Een gemeenschap die zich niet hoeft af te grenzen.
Omdat de wereld van Hem is die gestorven is en leeft.