Geliefden van onze Heer Jezus Christus,
“We moeten meer durven uitkomen voor onze behoefte aan vel voelen,” aldus psychiater Dirk de Wachter. Goed, toen ik het las, was ik niet overtuigd. Noem het verschil in perspectief tussen een man van 65 en een vrouw begin dertig. Sommige mensen mogen er best wat minder voor uitkomen, dat ze vel willen voelen. En toch zou het zomaar kunnen, dat de lievelingspsychiater der Lage Landen een punt heeft.
Je kunt woorden uitspreken zonder dat ze aankomen.
Je kunt kijken zonder werkelijk te zien.
Maar wanneer je iemand aanraakt, wordt alles ineens echt.
Aanraking is kwetsbaar en kostbaar tegelijk.
Soms heb je andere handen nodig om jezelf te kunnen voelen.
“Handen” komen bij de schrijver Lucas keer op keer weer terug, in Handelingen nog vaker dan in zijn evangelie. Het stuk dat we vanochtend horen begint en eindigt ermee, en beide keren is het in de vertaling verloren gegaan. “Door de handen der apostelen geschieden vele tekenen en wonderen,” zo zet Lucas in. Blijkbaar komt er toch meer aan te pas dan de schaduw van Petrus. Als de apostelen verderop gevangen worden genomen, staat er dat de hogepriester en sadduceeën de hand aan ze slaan. Handen kunnen openen of sluiten. Heling brengen of geweld. Maar neutraal, dat ze zijn ze nooit. Huid en hart zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. En dus pleit De Wachter voor vastpakken. Al helemaal als iemand van heel nabij wegvalt, voegt hij eraan toe. Soms is verdriet zo groot, dat er geen woorden zijn.
Zo vinden we de leerlingen na Pasen. De deuren zijn dicht, de ramen gesloten. Dat is waar de kerk begint: niet als bastion van kracht, maar als schuilplaats voor kleine, bange mensen. De wonderen en genezingen komen later. Het begint met een vriendengroep, die elkaar opzoekt, in hun angsten, hun falen en hun twijfels. Mensen die op adem moeten komen. Die krijgen ze ingeblazen, net zoals ooit bij de schepping van de eerste mensen. Vanaf nu leven ze op de adem van God.
En Thomas? Die is er niet. Misschien was hij net even weg. Hij mist Jezus’ eerste verschijning. Als hij terugkomt, krijgt hij te horen: “Wij hebben de Heer gezien!” En Thomas gelooft het… niet. Kun je het hem kwalijk nemen? Ook de andere leerlingen geloofden Maria Magdalena niet toen zij vertelde dat het graf leeg was. Wat ligt er tussen hun geloof en zijn ongeloof? Een ademtocht.
Zo weinig kan het dus schelen. Zo snel kun je van je ongeloof vallen. En omgekeerd: laten we niet doen alsof de gelovige het ongeloof niet kent. Ze liggen soms akelig dicht bij elkaar. Een verschil van vijf minuten. Een wereld van verschil. Soms levert dat verschil spanning op. Dan worden twijfelaars als lastpakken gezien – want hun kritische vragen raken aan de onzekerheden van anderen. En dan gaat de deur dicht. Letterlijk en figuurlijk. Maar deze vrienden houden elkaar vast, niet hun zekerheden. Thomas blijft. Hij blijft wachten. Hij laat hen niet los en zij laten hem niet los. Maar geloven kan hij het niet, hoe graag hij misschien ook zou willen. Voor wie die dubbelheid herkent, is Thomas een tweelingbroer in de twijfel.
“Als ik niet in zijn handen in zijn handen de littekens van de spijkers zie, en mijn vinger daarop kan leggen, zal ik het niet geloven.” Het heeft iets van kille wetenschappelijkheid: meten is weten. “Ik geloof het pas als ik erin kan knijpen.” Maar wie goed kijkt, ziet iets anders.
Achter de vraag naar empirisch bewijs, zou wel eens iets heel anders schuil kunnen gaan. Hij vraagt om nabijheid. Hij verlangt naar aanraking. Naar de vriend die hij verloren heeft. Naar Jezus, die hij kende, een mens van vlees en bloed. Die kon hij vastpakken. Dit geen kille wetenschap, maar existentiële huidhonger. Thomas wil niet een idee geloven. Hij wil een mens aanraken. Een mens wiens lichaam geschonden is.
Het verhaal gaat dat de duivel in hoogsteigen persoon aan Sint-Maarten verscheen in de gedaante van Christus. Maar de heilige liet zich niet voor de gek houden. Hij vroeg hem: “Waar zijn jouw wonden?” Want zonder wonden geen echte Christus. Zonder gebrokenheid geen echte opstanding. Dat heeft Thomas begrepen.
En dan verschijnt Jezus weer. Hij spreekt Thomas gelijk aan: “Kijk maar. Hier zijn mijn handen. Kom maar met je vinger.” Er klinkt geen verwijt. Jezus ontmoet Thomas daar waar hij is, in zijn twijfel. De verrezen Heer laat zijn wonden zien. Ze zitten er nog steeds. Hier echoot het begin van het Johannesevangelie: “Het Woord is vlees geworden”. Niet voor eventjes, maar voorgoed. Vlees kunt je vastpakken. Je kunt het verwonden.
Of, met de woorden van de wat mij betreft de mooiste dichtregel uit de Nederlandse taal:
Alles van waarde is weerloos, wordt van aanraakbaarheid rijk.
Christus overwinnaar openbaart zich niet als een bloedeloze verschijnen. Geen grootmachtig Opperwezen, die boven alles verheven is, geen onbewogen beweger, maar een God, die onze diepste wonden kent. De Opgestane is de Gekruisigde. Een God die aanraakbaar is. En in een Heer die zich aan laat raken, in die kwetsbaarheid kan er weer vertrouwen ontstaan – of, zoals we dat in de kerk noemen, geloof.
Opvallend genoeg lezen we nergens dat Thomas Jezus werkelijk aanraakt.
Misschien was het genoeg dat het mocht. Soms is het al genoeg, om te wéten dat je de vinger op de zere plek mag leggen.
In mijn werk met studenten spreek ik af en toe jongeren, die in de loop van hun studententijd afscheid nemen van het geloof. Hoe dat precies gaat, is lastig aan te wijzen. Maar mijn indruk is dat kritische studenten doorgaans niet afhaken op de antwoorden die ze krijgen, maar op de vragen die ze niet mochten stellen.
Geloof dat niet aangeraakt mag worden, verandert in versteende dogma’s.
Ik vraag me soms af, of het anders was gelopen, als ze niet het idee hadden gekregen, dat ze hun twijfels moesten parkeren, om dichterbij Jezus te kunnen komen.
Thomas hoeft dat niet. Hij mag de vinger op de zere plek leggen. Dan zegt Jezus:
“Wees niet langer ongelovig, maar gelovig.”
En Thomas springt: “Mijn Heer en mijn God!”
Niet alleen “Heer”, maar mijn Heer. Mijn God. Het is persoonlijk, intiem.
In de evangeliën komen we eigenlijk maar één expliciete uitspraak over Jezus’ God-zijn tegen, en dat is hier. Wat een ironie, dat de eerste leerling die de volle goddelijkheid van Jezus belijdt, de bijnaam “de ongelovige” heeft gekregen.
Thomas ziet en hij gelooft. De deuren van de binnenkamer gaan open. Het is nog even wachten op Pinksteren, en dan zullen Thomas en zijn vrienden zich niet meer laten tegenhouden, niet door angst, ook niet door gevangenismuren. De handen, die Jezus’ wonden hebben aangeraakt, zullen nog veel meer zieke en gewonde lichamen aanraken en helen.
Maar Jezus is nog niet uitgepraat. “Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.” Toch nog een steek onder water naar Thomas? Ik denk niet dat Jezus het hier tegen Thomas heeft. Het is alsof Hij ons aankijkt, dwars door de eeuwen heen.
Dit gaat over ons.
We leven na Pasen,
maar aan ons is Hij niet in het vlees verschenen.
Wij zien niet.
Wij geloven op de tast.
Wij leven tussen wond en aanraking.
In een wereld waar je liever zekerheden wilt, hebben wij het alleen van horen zeggen.
Daar moeten we het mee doen – soms struikelend, soms zoekend.
Soms met meer verlangen dan overtuiging.
Met huidhonger – naar een aanraking die soms wel, soms niet plaatsvindt.
Een kwetsbaar vertrouwen, waar soms aan gemorreld wordt.
En misschien is dat precies het geheim.
“Alles van waarde is weerloos, wordt van aanraakbaarheid rijk.”
Amen
Beste predikante.Een goede preek waar we mee verder kunnen deze week.Jezus is waarlijk opgestaan.Zalig die niet gezien hebben maar toch geloven. Een hele gezegende week toegewenst. Asselien Spannenberg