Exodus 15, 1 – 11
Johannes 20, 19 – 31
I
Het is de achtste dag van Pasen.
In de nog jonge kerk legden de dopelingen van de paasnacht
dan hun witte kleren af.
Ze hebben een intense tijd achter de rug.
Veertig dagen hebben ze toegeleefd naar de doop.
Ze werden ingewijd in het verhaal van de kerk.
Kort samengevat:
‘God had de wereld zo lief dat Hij zijn enige zoon heeft gegeven.
Wie in Hem gelooft raakt niet verloren, maar heeft eeuwig leven.’
Ze werden ondergedompeld in dat geheim.
In de doop hebben ze het aan den lijve ervaren.
Ze trokken door de zee.
Toen ze opstonden uit het water,
stond er om hen heen een gemeenschap die van liefde straalde.
Op zulke toppen van het leven kun je niet blijven.
De ervaring gaat met je mee.
Het zal nooit voelen als lang geleden.
O ja, er zullen tijden zijn waarin het vooral als gemis voelt.
Toen was ik zo sterk en wist ik het zo zeker.
Nu weet ik me geen raad en doet het bijna pijn
om er aan herinnerd te worden.
Het gekke is dat dit misschien wel de momenten zijn
waarin het geheim van de liefde je van achteren en van voren omringt.
Pijnlijk verpakt in gemis,
in leegte die zich niet laat opvullen.
Momenten waarin jouw diepe zucht het spreken van God zelf is.
Daarom kun je niet op de toppen blijven.
Daarom is er dat moment waarop de witte kleren worden uitgetrokken.
Want het geheim van Gods liefde is te groot voor hoogtijdagen alleen.
Het beweegt mee met jou als jij het gevoel hebt dat je verloren loopt.
Het waakt bij jou als jij geen weg meer ziet.
II
Op de achtste dag van Pasen vertelt het evangelie over Tomas.
Hij hoort erbij als jij het feestelijke wit aflegt.
Hij heet niet voor niets Didymus.
Dat is Tweeling.
Zo heet hij vanwege jou.
Hij is jou op het lijf geschreven.
Jouw tweelingbroer.
Als er tijden aanbreken waarop jij je geen raad weet, dan zal hij er zijn.
Tomas zal je niet dwingen
om het leven ook eens van de zonnige kant te bekijken.
Hij zal zwijgen en soms even knikken en je niet alleen laten.
Tomas weet dat het niet elke dag zondag is.
Vandaag zijn de rollen omgedraaid.
Jij was erbij toen Jezus kwam achter de dichte deuren.
Met elkaar had je besloten om die op slot te doen.
Omdat er genoeg redenen zijn om bang te zijn.
Als je de deuren open zet, is het feestelijk wit er gauw vanaf.
Al die haat. Al dat geweld.
Het nieuws dat korte metten maakt met de hoop
en het geloof in een nieuwe toekomst.
Hij kwam achter de dichte deuren
en riep de vrede uit over zijn gemeente.
Alles was ongelooflijk goed.
Daar stond je te stralen in dat feestelijk wit.
Je kon de hele wereld aan.
Er was niets meer om bang voor te zijn.
En jou werd gezag gegeven.
‘Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven;
vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeten,’ had hij gezegd.
Gaat dit over mij? Hoor ik hier bij?
Een kerkdienst op zijn best.
Een religieuze ervaring van heb ik jou daar.
Maar je tweelingbroer Tomas was er niet bij geweest.
En nu kom je er achter hoe moeilijk het is
om die vreugde te delen met iemand die je zo lief is,
als die het niet heeft meegemaakt.
Dan ben je er niet met vol vreugde roepen:
‘Wij hebben de Heer gezien!’
‘Alleen als ik de wonden van de spijkers in zijn handen zie
en met mijn vingers kan voelen,
en als ik mijn hand in zijn zij kan leggen, zal ik het geloven,’
antwoordt Tomas.
III
En nou opgelet.
Tomas hoort bij Pasen.
Hij bungelt er niet bij aan.
De achtste dag is het slotakkoord van het grote feest.
Wat Tomas zegt brengt het Paasevangelie niet in diskrediet.
Het is er onderdeel van.
Pasen wordt niet waar
door het roepen van zo veel mogelijk gelovigen
dat de Heer waarlijk is opgestaan.
Pasen is een nieuwe schepping.
Het is louter en alleen Gods project.
En daarin wordt Tomas niet gedoogd.
Nee, hij kan niet gemist worden.
Wij hebben hem tot ‘ongelovige Tomas’ gedoopt.
Dat hij de wonden in Jezus’ lichaam wilde zien,
dat voor hem gold: ‘Eerst zien, dan geloven’,
hebben we uitgelegd als klein geloof.
Bij wie geloof opgaat in louter innerlijk leven
en hoogst persoonlijke spirituele ervaring,
is dat begrijpelijk.
En ook bij wie het rotsvast geloof in de waarheid
belangrijker is geworden dan het geleefd geloof,
is dat begrijpelijk.
Voor weer anderen is de ongelovige Tomas een geuzennaam geworden.
Hij is iemand die niet meegaat in alle onzin die verkocht wordt
onder de noemer van geloof en spiritualiteit.
De ongelovige Tomas is iemand
die het primaat van de wetenschap bewaakt
en zich met hand en tand verzet tegen het gevaar
dat uitgaat van leugens en halve waarheden,
die verkocht worden als alternatieve feiten.
Eerst zien.
Terechte kritiek die ons als kerk kan helpen om waakzaam te blijven.
Maar dat is niet de reden waarom we zuinig moeten zijn op Tomas
en waarom hij bij Pasen hoort.
Als we als geloofsgemeenschap de wonden niet willen zien
in het opstandingslichaam van Jezus,
of die afdoen als bijzaak,
ontspoort ons geloven.
Zoals in het Lucasevangelie
de Emmaüsgangers de Opgestane pas herkennen
als Hij voor hen het brood breekt – dit is mijn lichaam – ,
zo herkennen de leerlingen in Johannesevangelie hem pas
nadat Jezus hun zijn handen en zijn zij toonde.
Ook bij hen was het: eerst zien, dan geloven.
Niet als zwaktebod voor kleingelovigen, maar als hemels levensteken.
God is het die de volgorde bewaakt: eerst de wonden zien, dan geloven.
IV
Maar Jezus zegt toch niet voor niets tegen Tomas:
‘Omdat je Me gezien hebt, geloof je.
Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.’ ?
Dat klopt.
Maar lees het nou niet als aanmoediging
om voortaan aan de wonden voorbij te zien.
Hier wordt niet de kerk zalig gesproken,
die het geloof volledig laat opgaan
in de persoonlijke relatie van elke gelovige met God
en het lichaam als bijzaak ziet of zelfs als iets verdachts.
Of een kerk die zweert bij de waarheid.
Jezus’ woorden zijn geen aanmoediging
om de markt op te gaan van zingeving en spiritualiteit,
om in je kraam al die gestreste eenlingen iets te kunnen verkopen
waar ze weer even mee vooruit kunnen.
En ook niet om je op te sluiten met je heilige rest van gelijkgezinden.
De wonden doen ertoe.
Als alle geleden pijn slechts een doorgangsstadium was
op de weg naar hemelse heerlijkheid,
dan kan Tomas zijn vertrouwen daaraan niet geven.
Geloof in de opstanding mag niet voorbij zien
aan de wonden die mensen oplopen aan de verwoesting van hun leven.
Zo manifest in de verhalen van een jong Syrisch gezin in de Hoogte,
Van wie de ouders lijden
onder de gevolgen van oorlog en machtsmisbruik
en met wie ze dagelijks beeldbellen.
Elke dag weer is dat een uitputtingsslag.
Hoe pijnlijk kan liefde zijn.
Daar moet geloven bij aan kunnen sluiten, aldus Tomas.
Hij houdt de wacht bij die puinhopen, de graven, de kerkers, de sloppen.
En hij doet dat tot in het wanhopige toe.
De andere leerlingen laten Tomas niet alleen in zijn wanhoop.
Zij voegen zich bij hem.
Daar. Dicht op het kruis.
In de uiterste nabijheid van de slachtoffers van deze wereldtijd.
Delend in de wanhoop.
Op die plek verschijnt Jezus opnieuw,
komt in hun midden staan en roept vrede over hen uit.
Dan richt Hij zich tot Tomas:
‘Leg je vinger hier en kijk naar mijn handen,
en leg je hand in mijn zij.
Wees niet langer ongelovig, maar geloof.’
Geloven is vertrouwen. Niet meer, niet minder.
Voor de machthebbers van deze wereld
zijn de wonden die Jezus toont het beeld van de onmacht.
De dood van Jezus is voor hen het definitieve bewijs
van het mislukken van Jezus’ missie.
Maar de gekruisigde, de mens voor anderen, is opgestaan!
Niet in de zin van een bovennatuurlijk mirakel.
Het is geen schijnvertoning.
We zijn in dit verhaal getuige
van de geboorte van de Messiaanse gemeente.
Een gemeente die Hem zal belichamen.
Een soldaat had de gekruisigde een lans in zijn zij gestoken
en meteen was er bloed en water uit gevloeid.
Een bewijs dat Hij dood was.
Maar in het verhaal van vanmorgen is diezelfde zij
de plek waaruit de kerk geboren wordt.
Zij zal zijn weg gaan.
Zij zal er zijn voor anderen of ze zal niet zijn.
Vertrouw er maar op, zegt Jezus.
‘Wees niet langer ongelovig, maar geloof.’
V
Wij hebben lang vol weten te houden
dat een mens ook in zijn eentje kan geloven.
We leerden ruimhartig te beamen
dat er ook veel geloof is buiten de kerk.
Maar het jongste onderzoek van het Social Cultureel Planbureau
plaatst daar vraagtekens bij.
Een generatie lang gaat dat op.
Maar voor de generatie die daar weer op volgt,
geldt niet langer dat je ook in je eentje kunt geloven.
Er is een bedding nodig.
Of op zijn minst een herinnering aan een bedding.
Om gehoor te kunnen geven aan de stem van de Levende:
‘Wees niet langer ongelovig, maar geloof.’ ,
is een gemeenschap nodig.
Maar hoe moet dat dan na ons,
nu de kerk zo snel aan het wegsmelten is
in ons deel van de wereld?
Dan is het goed om ons opnieuw te binnen te brengen
dat het Christus zelf is die zich een gemeenschap schept.
En dat die gemeenschap niet automatisch samen valt
met hoe wij de kerk hebben vorm gegeven.
Hij komt achter onze dichte deuren.
Hij blijft de verbinding zoeken met de wereld,
die wij uit zorg om verlies buiten de deur proberen te houden
of in ieder geval proberen te controleren.
Bij dat laatste horen ook de goed bedoelde initiatieven
waarmee de kerk de wereld bestookt.
Het krijgt iets hijgerigs en onechts
als het niet lukt om eerst in eigen huis gemeenschap te oefenen.
En daar bedoel ik mee:
niet voorbij zien aan de wonden die geslagen zijn
in de levens binnen de gemeenschap.
Niet alleen maar zeggen
dat onze kracht in kwetsbaarheid zichtbaar wordt,
maar dat ook doen.
En dan niet als een soort zelfhulpmethode.
Daar zijn anderen voor,
die de taal van je kwetsbaar opstellen
beter in de vingers hebben dan wij.
Wij trekken een andere broek aan. Een hele grote.
Wij zijn het opstandingslichaam van Christus in de wereld.
Met zijn wonden in ons lijf.
Niet omdat wij dat zeggen, maar omdat wij dat zijn – uit Hem geboren.
Uit die wond in zijn zij.
Hij wordt niet moe om achter onze dichte deuren te komen
en de vrede over ons uit te roepen.
Het is die vrede, die ons midden in Stad en wereld plaatst.
Aan alle hijgerige kunstjes van ons voorbij.
Om daar de wonden aan te raken
en die te herkennen als onze eigen wonden.
Om daar Messiaanse gemeente te zijn,
tot ergernis van de machten die dachten de slag al gewonnen te hebben.
De weg van Gods solidariteit met deze wereld
loopt niet dood op het kruis.
Wat staat ons anders te doen dan die weg te gaan,
als belichaming van de gekruisigde die is opgestaan?