Preek van de Week – Zondag 19 februari 2023

1 Korintiërs 2, 12 – 16
Matteüs 5, 33 – 48

I
‘Jullie hebben gehoord dat gezegd werd:
“Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten.”’ zegt Jezus.
‘Dit zeg Ik daarover: heb je vijanden lief
en bid voor wie jullie vervolgen;
alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je Vader in de hemel.’
Dit fragment uit de Bergrede is kort samengevat
het denken van Christus, waar Paulus naar verwijst.
‘Welnu, onze gedachten zijn die van Christus’, zegt Paulus.
Niet omdat wij al denkend tot die conclusie zijn gekomen,
maar omdat Gods Geest onze harten ervoor geopend heeft.
We hebben het denken van Christus ontvangen, zegt Paulus.

Als dat zo is, waar komt dan het gemak vandaan
waarmee we terug schakelen naar wat we zelf kunnen bedenken:
‘Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten’?
Met een beetje geluk denkt je goede buur ook zo.
Hij gaat nog niet helemaal voor zichzelf.
Zij is er als je haar nodig hebt.
Het spreekt allang niet meer vanzelf.

‘Je vijand haten’ spreekt eerder vanzelf.
Je kunt grondig de pest krijgen aan wie jou beperkt in je vrijheid,
aan wie jouw geluk verstoort.
Hoe kleiner de bubbel is waarin je leeft,
hoe groter de kans dat je aan de rand dit soort types tegenkomt,
die je met enige fantasie je vijanden kunt noemen.
Het gemak waarmee met een muisklik
doodsbedreigingen worden verzonden, is een teken aan de wand.

Onfatsoenlijk, zegt u?
Hoe onfatsoenlijk is het dan om Poetin en zijn gevolg te haten,
om witheet te worden van de Russische propaganda,
om verbeten je hoofd te schudden
over de collectieve onverschilligheid van het Russische volk?
En dan hebben we het nog niet eens over de oorlogsmisdaden
die permanent worden begaan.
Is het te veel gezegd om hier van de vijand te spreken
en elke nuance te laten varen,
omdat elke nuance je nou eenmaal zwakker maakt
in de strijd tegen het kwaad?

Dit soort gedachten zijn toch ook de onze?
Volgens mij zit de kerk hier vol met goede buren,
die nog niet helemaal verleerd hebben hun naasten lief te hebben
en die tegelijk hun afkeer van de Russen
hebben zien uitgroeien tot pure vijandschap.
Niets menselijks is ons vreemd.

II
Interessanter is de vraag wat wij met al dat menselijks hier zoeken.
Uw goede buur komt hier ook niet.
Die wordt tenminste niet lastig gevallen
door het appel van Jezus uit de Bergrede:
‘Jullie hebben gehoord dat gezegd werd:
“Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten.”
Dit zeg Ik daarover:
heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen;
alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je Vader in de hemel.’

Lezen we daar nou gewoon omheen?
Hoe werkt dat toch bij ons? Verdringen we het?
Of leggen we er een mooie strik omheen
en plaatsen we dat wat ons gegeven is in de vitrinekast van de kerk,
tot de jongste dag aanbreekt?
Een woord, te heilig en te groot voor een tijd als de onze?
Dat lijkt heel vroom.
We beschermen het zodat het niet ontheiligd wordt.
We buigen het hoofd onder het woord en prevelen:
‘Amen. Ja, zo zou het moeten zijn.
En eens zál het ook zo zijn.
Op de jongste dag, als God alles in allen zal zijn.’
Wij wanen ons kinderen van de Vader door in zijn toekomst te geloven
en met de pet in de hand voor Hem te staan, bewust van ons tekort.
Levend van de genade.

Maar wat Jezus in de Bergrede zegt, gaat niet over ooit eens.
Het gaat over wat was en heeft afgedaan.
En het gaat over een nu, dat nooit meer voorbij gaat
en geen verleden tijd wordt.
Omdat Hij het zegt,
die met God en de heilige Geest regeert
tot in de eeuwen der eeuwen:
‘Heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen;
alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je Vader in de hemel.’

Alleen dan dus.
Niet door het hoofd te buigen voor een gedroomde toekomst,
laat je zien dat je een kind van je Vader in de hemel bent.
Niet door het evangelie te bewieroken
en het zondagse spel te spelen bezijden de werkelijkheid.
Maar je vijand liefhebben en bidden voor wie jullie vervolgen,
omdat Híj het zegt,
daarmee toon je dat je een kind van de Vader bent.
Midden in die wereld die je verafschuwt
en waar je je tegelijkertijd met huid en haar mee verbonden weet.

Is dat dan niet boven je macht grijpen?
Jij bent tenslotte ook maar een mens.
Net als je goede buur.
Een die het bidden nog niet is verleerd
en die zo nu en dan nog naar de kerk gaat.
Maar die inmiddels ook wel weet
dat ie geen patent heeft op het liefhebben van de naaste.
Gewoon een goede buur voor een goede buur.
Niet meer en ook niet minder.

III
Grijpen we niet boven onze macht
wanneer we nú, in dit tijdsgewricht,
onze vijanden liefhebben en bidden voor wie ons vervolgen?
En moet je het überhaupt wel willen?
Weldenkend Nederland valt over je heen
als je geen heil ziet in de verdere bewapening van Oekraïne
en nu pleit voor onderhandelingen met Rusland.
‘Naïef!’ luidt het oordeel.
Poetin wordt ermee in de kaart gespeeld en Oekraïne verraden.
Als dit de reactie is op het pleidooi
om naar de onderhandelingstafel te gaan,
wat zal de reactie dan zijn op het appel vanuit de Bergrede:
‘Heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen.’?
Gaatje! (wijzen naar het voorhoofd)

De apostel Paulus zegt:
‘Wij nu hebben niet de geest van deze wereld ontvangen
maar de Geest die uit God is,
opdat wij zullen weten al wat ons door God in genade is geschonken.’
De geest van de wereld is de tijdgeest, die je inademt.
Slecht voor je geestelijke gezondheid, vond de kerk
die zich met haar laatste krachten verzette tegen secularisatie
terwijl ze haar invloed zag tanen.
Aan de tijdgeest zat een luchtje.
Inmiddels zien we wel in dat het een heel vertrouwd luchtje is.
Deze wereld is ons thuis.
Ook het thuis van kerkgangers.
Misschien niet helemaal zoals je die zou wensen.
Maar wel je thuis.
Geen mens kan over de eigen schaduw heen springen.
De geest van de wereld is niet de verkeerde politiek tegenover de goede.
Ook het debat, of wat er nog van over is, hoort bij de geest van de wereld.
God laat zijn zon opgaan over goede en slechte mensen
en laat het regenen over rechtvaardige en onrechtvaardigen, zegt Jezus.
De geest van de wereld ademt het goede en het slechte.
Ze strijdt voor rechtvaardigheid en houdt onrechtvaardigheid in stand.

We hebben die geest niet ontvangen.
Nee, ze is een gegeven.
Wij ademen haar in en uit.
De Geest die van God komt is van een andere orde.
Ze blaast ons een andere adem in.
De Geest van de wereld ademen we in en uit op eigen kracht.
Deze niet.
De Geest die van God komt is als de adem
die in het tweede scheppingsverhaal de mens in de neus geblazen wordt.
‘Zo werd de mens een levend wezen’ zegt dat verhaal.
Wie dat gebeurt, het ontvangen van die Geest,
komt tot leven en wordt opgericht.

Maar we leefden toch allang?
Goed, er mislukt wel eens wat.
We maken vijanden, maar zijn ook goede buren.
We maken kunst. We scheppen schoonheid.
En: ‘t Het nog nooit, nog nooit zo donker west,
of t wer altied wel weer licht…’
Mag dat dan geen leven heten? Ja, dat mag.
Maar alleen omdat de Geest van God
zich naar ons heeft toegekeerd
en dichterbij gekomen is dan wij ooit durfden dromen.
Mond op mond hebben wij de adem van God ontvangen.
Niet ooit eens in een ver verleden tijd, maar nú.
Dat zelfde nu waarvan ik eerder sprak in verband met de Bergrede:
Een nu dat nooit voorbij gaat en geen verleden tijd wordt.
In het licht van dat nu is alles wat wij voordien leven noemden
geen leven.
Hooguit een voorspel daarvan.
En dan alleen daarom, omdat God van je houdt.

IV
‘Een mens van nature is niet ontvankelijk
voor alles van de Geest van God;
want dat is voor hem dwaasheid,
en hij is niet bij machte het te herkennen
omdat het slechts op de wijze van de Geest doorgrondt wordt’
zegt Paulus.
Dat lijkt een beetje op wat Johan Cruyff orakelde:
‘Je gaat het pas zien, als je het door hebt.’

Hoe krijg je het door?
Waar komt de Geest van God vandaan?
Laten we wel wezen,
met de geest van de wereld hebben we mythes doorgeprikt,
de wetenschap tot bloei gebracht,
vooruitgang bewerkstelligd
en met de angst voor hel en verdoemenis afgerekend.
De Geest van God komt toch niet als een duveltje uit een oud doosje?
Want in dat geval houden we het op wat we weten,
ondanks alle tekortkomingen van deze wereld.
Hoe mooi het verhaal ook mag zijn.

Dwaasheid noemt Paulus de Geest van God in de ogen van de tijdgeest.
Dwaasheid. Was dat niet het verhaal van het kruis?
Was dat niet het verhaal van die God,
die zich al zijn macht en zijn grootheid voor altijd liet afpakken
en de dood er voor over had om bij mensen te zijn
in hun dood en hun verlatenheid?
Niet een duveltje uit het oude doosje.
Maar een die ten onder ging aan de tijdgeest.
‘Hij boog zijn hoofd en gaf de Geest’
zegt de evangelist Johannes over de gekruisigde.
Daar heb je het antwoord op de vraag
waar de Geest van God vandaan komt.
Ze komt vanaf het kruis.
Je hoeft geen atheïst te zijn om je hoofd te schudden
over zoveel dwaasheid.

V
Wie wil die adem van God vanaf het kruis ontvangen?
Wie laat zich erdoor aanraken, mond op mond,
zo dood als je was, zo kapot als je zat,
zo moe van toekomst moeten maken,
zo zwaar beladen met verleden?
Je laten raken,
niet door een God die in zijn schatkamer
nog iets moois voor jou bewaard had,
maar door een God die het om jou waagde
veracht te worden, kapot te gaan,
en er voor koos om voortaan louter liefde te zijn,
sterk als de dood – zoals het Hooglied het zegt.
Je dacht misschien: ‘Nee, nu nog niet’
Bang voor de liefde. En wie is dat niet?
Maar voor je je om kon keren was Hij daar
en wilde je Hem – mond op mond,
breekbaarheid op breekbaarheid.

Voortaan leef je in een eeuwig nu.
Niet langer bang voor de brokstukken
die je niet meer passend weet te krijgen.
Niet langer bang voor de ander die met het zelfde zit als jij.
Breng ze bij elkaar.
Laat ze over aan de Geest van God
die er iets nieuws van weet te maken.
Een wereld die gaat leven en die wordt opgericht.
Met jou erbij.
En met die ander die je alleen nog maar als vijand kon zien.
De vijand die je goede buur wordt in het Koninkrijk van God.
Alleen zo zijn we kinderen van onze Vader in de hemel.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.