Preek van de Week – Zondag 13 februari ’22 door Hannah Westerink

Lezing: Johannes 11, 17 – 27

Gemeente van Christus,

We bevinden ons momenteel middenin het Lazarus verhaal; hij ligt nog in zijn graf en is nóg niet opgestaan. Alsof het de normaalste zaak van de wereld is, nietwaar? Maar dit verhaal is onderdeel van een groter verhaal; het verhaal van Christus. En dat is te merken ook aan het Schriftgedeelte; Jezus die vrij direct over Zichzelf begint met “Ik ben de opstanding en het leven..” Dit verhaal vindt dan ook plaats vlak voor Pasen; vlak voor het sterven en de opstanding van Christus Zelf. Maar alsof nu de opstanding even niet meer kan wachten. Er is lijden genoeg geweest en er komt nog genoeg lijden aan, maar nu eerst even dit..

Nu, nu zitten we bij het gesprek van Jezus en Marta. Marta die op werkelijk alles wat Jezus zegt ‘ja en amen’ antwoordt. Het gedeelte staat overvol met belijdenissen. Enerzijds prachtig natuurlijk, zo’n geloof.  Maar eerlijk gezegd; haar geloof irriteert me. Hoor je wel wat voor grootse woorden Jezus uitspreekt, ga je daar écht zo makkelijk in mee? Waar is je kritische blik, waar je kritische vragen?
En wellicht dat er dan íets van waarheid in die woorden van Jezus zit, maar toch, neem het alsjeblieft niet zo letterlijk op Marta. Wat moeten we met die grootse woorden van Jezus en dat belijdende geloof van Marta?

Misschien voelen we ons wel meer verwant met Maria, plaatsen we ons naast haar op de bank in dat huis in Bethanië. Teleurgesteld in het feit dat Jezus niet kwam toen wij Hem riepen, teleurgesteld in het feit dat Hij er niet was toen we Hem zo hard nodig hadden. Op een moment dat je Hem het meest verwachte, maar Hij niet thuis gaf.

Zoals in het verhaal; De reis van Jeruzalem naar Bethanië is slechts een reis van 15 stadia, drie kilometer. Maar Jezus is nergens te bekennen, Hij blijft nog rustig 2 dagen op de plek waar Hij is.
Twee dagen geleden leefde Lazarus ten minste nog, kon Jezus nog wat doen, zo groot was hun geloof wel, maar nu, nu is niets meer mogelijk. En je hoeft Zijn stem even niet meer te horen. Laat staan Zijn grootse uitspraken; ‘Hij zál opstaan’, en ‘Ik ben de opstanding en het leven, en al wie in mij gelooft zal niet sterven tot in de eeuwigheid’. Geloof je dat Marta, vraagt Jezus. Gelooft u dat? Geloof ik dat nog? Kan ons verstand er nog bij?

Want het is natuurlijk ook geen logisch verhaal. Ja, we kennen het verhaal wel, hebben het al zo vaak gehoord. De verrassing is er wel een beetje af; Lazarus? Ohja, dat verhaal van die man die opstond uit de dood. Dit komt overigens pas volgende week, excuus voor de spoiler. Geloven we nog in vreemde verhalen die je hoofd doen schudden. Waar we met ons verstand echt niet meer bij kunnen?

Durven/kunnen we nog geloven in wonderen, in verrassingen, in het ongewone, en het ondoordachte?

En er zijn mensen die met een rotsvast vertrouwen geloven in God, en dat als je op een bepaalde manier gelooft en daar vervolgens naar leeft, dat je leeft met niets dan zekerheid. Op elk woord van de Schrift volgt een direct ‘ja en amen’. Het is zwart en wit, maar zelden grijs.

Maar wat als het tegendeel waar is, of in ieder geval óók waar is. Als gelovig zijn betekent dát je het vaak niet zo zeker bent, dat het vaker grijs is. En dat dat vervolgens geen ongeloof is, maar dat het betekent dat je, net zoals Maria en Martha, nog verrast kan worden. Wat als geloof inhoudt dat je erkent dat wanneer er iets onverwachts gebeurt, iets waar je met je hoofd niet bij kan, dat het dan misschien het werk van God is.
Want laten we wel wezen; het verwachte, het logische, het niet-verrassende voorspelbare, dat kunnen we zelf nog wel aan. Maar wanneer het vreemd is, het onmogelijk lijkt, en vanuit het niets komt, dat het dan iets van God is.. niet van ons.

En dat we dat verrassende dan vervolgens niet met logica proberen weg te redeneren, eraan gaan twijfelen of dit wel klopt/waar kan zijn. En daarmee de twijfel als hoogste goed beschouwen. De twijfel die zou laten zien wat voor weldenkende mensen we zijn, dat we kritisch durven zijn; Nee, wíj geloven niet zomaar alles, wij denken zelf na. Iets wat je de afgelopen twee jaar overal voorbij  hoorde komen. En zelf nadenken is natuurlijk goed, maar die voortdurende twijfel, achterdocht, heeft die ons nog werkelijk iets te brengen? Of wordt zij vooral vermoeiend, en ontneemt zij ons ook iets?

Heschel, een Amerikaanse rabbijn, schreef in één van zijn boeken dat verwondering veel dieper gaat dan twijfel, dat zij veel wezenlijker is. Verwondering gaat nog aan het denken vooraf en overstijgt het. Zoals een kind zich eindeloos kan verwonderen. Twijfelen, zo zegt hij, leer je pas later; als je gaat redereneren; je eerst dingen voor waar aanneemt en daar vervolgens weer aan gaat twijfelen.

Twijfel kan volgens Heschel heel diep gaan, maar bevindt zich uiteindelijk meer aan de oppervlakte dan verwondering. Geloof omschrijft hij als ‘radicale verbazing’. En ik citeer hem even: ‘terwijl de beschaving vooruitgaat, neemt ons gevoel van verwondering af. Een dergelijke vermindering is een alarmerend teken van onze gemoedstoestand. De mensheid zal niet ontkomen door een tekort aan informatie, maar alleen door een tekort aan waardering. Uiteindelijk heeft wezenlijke verbazing een groter bereik dan elke andere menselijke houding.’

We kunnen in ieder geval stellen dat Marta en Maria verbaasd en radicaal verrast waren; beiden zullen ze déze opstanding nooit verwacht hebben. Ook Marta niet die antwoordt met  ‘Ik weet het, Lazarus zal opstaan bij de opstanding van de laatste dag’. Maar niet nu, niet vandaag. (of nouja, volgende week)  Laat staan Lazarus zelf, die had überhaupt niets meer te verwachten; al vier dagen liggend in een graf, waar het inmiddels begon te stinken.

Al vier dagen liggend in een graf. In het verhaal een fysiek, een letterlijk graf. Maar wat zijn die graven dan voor jou, voor mij?

Wat heb je, wat heb ik,  bewust of onbewust begraven omdat het teveel pijn doet, gebeurtenissen die zo schaamtevol zijn dat er wel een steen voor moet; dat mag het licht nooit meer zien. Er zijn lijken die nou eenmaal in hun kast moeten blijven. Het ligt al zo lang verborgen, dat het is gaan rotten en je er nu al hélemaal niet meer mee voor de dag kan komen. Licht zou alleen maar pijn doen, zou niet te verdragen zijn. Een God die Zijn licht en leven daarover laat schijnen; laat maar zitten. Wat heb je voor dood achtergelaten? Wat is er in jouw, in mijn leven zo duister, dat elk licht onverwacht zou zijn en je je ogen direct zou afschermen?

En soms, gaan graven over een einde; een relatie die over is. Je geloof dat je hebt afgedaan. De momenten dat je gelukkig was- die zo ver weg lijken en niet lijken terug te keren. Eindeloos wachtend totdat het licht weer aangaat in je hoofd. Er zit een grote steen over dat wat ik vroeger voelde, over wat ik liefhad, over degene die ik vroeger was. En het begint inmiddels te stinken. Dat deel van mij is dood. Punt. U kunt zelf wellicht van alles toevoegen.

Zoals een bekend christelijk gezegde luidt; waar wij een punt zetten, zet God een komma;
Een God van opstanding hebben betekent dat het verhaal zelden voorbij is als wij denken dat het voorbij is.

Misschien, misschien moeten we er niet vanuit gaan dat we al wel weten hoe het verhaal afloopt. Laat je verrassen. Laat je verrassen door lege graven; verrassen door datgene wat je niet (meer) zag aankomen, verrast door de opluchting en lichtheid die het je brengt om die lijken toch die kast uit te trekken, omdat die opstanding gewoonweg niet langer meer kan wachten, verbaasd dat er mensen zijn die van je kunnen houden, verrast dat je ineens tranen voelt opwellen bij het ontvangen van brood en wijn tijdens het Avondmaal en je niet goed begrijpt waarom, verrast dat je niet bang meer bent voor dat ene wat je vroeger zo beangstigde, verrast dat de relatie met je eigen lichaam niet meer zo vijandig is, verrast dat een relatie waarvan je dacht dat die dood was, dat toch niet is. Verbaasd over lege graven en de plotselinge dageraard.

Die radicale verbazing klinkt natuurlijk prachtig, maar misschien voelt het ook als een ver van je bed show; kón ik dat maar. Ik zou me wel willen laten verrassen, maar die steen weegt zo zwaar dat ik hem onmogelijk nog krijg weggerold.

Misschien is een deel van de boodschap van dit verhaal dat we het niet altijd zelf kunnen, maar dat we een ander nodig hebben, die goddelijke Ander. Die Ander die onze realiteit nooit ontkent. In het midden van alle pijn, wanhoop, en teleurstelling ís Jezus daar in Bethanië.  En met het oog op het ongewone, op die verrassing, sta je wellicht nog steeds in de modder van pijn, van wanhoop. Het klimaat dat nog er nog steeds aan gaat, de zwaarte in je hoofd waar geen einde aan komt.

Maar dat er ook dán nog onverwachte dingen gebeuren, misschien niet hetgeen wat jij verwachte of op welke tijd jij dat verwachte; dat is zelden zo.
Maar dat je nog goddelijk verrast kunt worden.
En dat als alles stuk loopt, dat je wellicht verrast wordt door de mensen om je heen die het niet laten afweten; zoals de vele Joden die naar Marta en Maria waren gesneld om hen te troosten. Dat er zo iets van licht schijnt.

En wellicht is het daarom ook dat Jezus zo pontificaal over Zichzelf begint. Omdat in alle wanhoop, alle ellende, dit misschien nog het enige is wat overeind blijft staan. Als alles wankelt, alle zekerheden verdwijnen, is Hij degene die nog steeds de opstanding en het leven is; de belofte dat het licht wordt. Licht te midden van die duisternis. Die steen die in ieder geval íets is weggerold. Er is niet zoveel licht dat het duister volledig wordt weggevaagd, maar het is ook niet zo duister dat je het licht op kan geven.

Dit is hoe de God van de opstanding overal om ons heen bekend wil worden.  Het gebeurt overal, het geloof laat ons alleen de verrassing ervan inzien.  God zij dank. Amen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.